Ter Inleiding
De omwenteling, welke zich de laatste jaren
aan het voltrekken is op het gebied van ver
maak en ontspanning, tot uiting komend in het
bestedingspatroon van het publiek zowel naar
geld als naar tijd gemeten, noopt ons telken
male meer dan gewone aandacht in dit over
zicht te vragen voor het verloop van bezoek
en ontvangstcijfers in ons bedrijf. Op het eer
ste gezicht moge de geringe stijging van de
totaalopbrengst der toegangsbewijzen in ver
gelijking met die van 1957 niet onbevredigend
lijken (2.2%), noch de niet noemenswaardige
vermindering van het aantal verkochte kaar
ten (2.1%) reden tot verontrusting bieden,
een analyse van deze gegevens confronteert ons
echter aanstonds met de problematiek van ons
bedrijf onder de gewijzigde verhoudingen.
Uit de individuele gegevens van de leden,
waarover het Bondsbureau beschikt, blijkt
immers, ons tot Amsterdam beperkend, dat
de totaalresultaten sterk beïnvloed zijn door
de uitkomsten met een gering aantal uit
zonderlijke films verkregen alsmede door de
omstandigheid, dat niet minder dan drie
Nederlandse films in première gingen. De gun
stige bezoek- en omzetcijfers hiermede be
haald, hebben de betrokken zaken uitkomsten
opgeleverd, welke die van het jaar tevoren of
wel op peil hielden ofwel sterk overtroffen.
De zaken, welke niet of minder aan deze
roulementen deel hadden, boekten daaren
tegen een teruggang, welke in sommige geval
len zelfs ongewoon en onverwacht groot was,
de betrekkelijke stabiliteit van de laatste jaren
in aanmerking genomen. Er deed zich dus een
interne verplaatsing van bezoekers en recettes
voor bij een overigens gelijk blijvend totaal
resultaat. Dit verschijnsel viel in dezelfde
mate al dan niet beïnvloed door de pro
grammering
waar te nemen in de verhou
ding première- en navertoningstheaters en
duidelijker nog in die tussen de centraal en de
excentrisch gelegen zaken, zulks dan ten na
dele van laatstgenoemde categorie. De aan
zienlijk betere uitkomsten in bepaalde geval
len hebben dus niet geresulteerd in een stijging
van de totaalcijfers.
Nu heeft een jaarverslag het nadeel, dat het
zeker wat ons snellevend bedrijf aangaat
achter de actualiteit aanloopt. Want zodra de
filmleveranties in de eerste maanden van 1959
wederom een meer normaal karakter kregen,
bleek de teruggang zich niet meer te beperken
tot bepaalde categorieën van zaken, maar
zich uit te strekken tot het gehele hoofdstede
lijke bioscoopbedrijf. Landelijk ligt de situatie
thans nog wat gunstiger, omdat de program
mering in de grote steden enigszins voorligt op
die in de overige gemeenten, doch het ziet er
naar uit, dat binnenkort ook elders enige te
ruggang voelbaar zal zijn.
Wanneer we tot het verslagjaar terug
kerend bovendien de bevolkingsaanwas en
de toeneming van het aantal bioscopen in aan
merking nemen, menen wij, dat bij de beoor
deling van op zichzelf niet ongunstig lijkende
cijfers voorzichtigheid is geboden en de naaste
toekomst weinig reden tot optimisme biedt.
Was in de stabiliteit van ons cijfermateriaal
gedurende de laatste jaren dat wil dus zeg
gen in het tot stilstand komen van de na
oorlogse expansie reeds de vlucht van het
publiek in nieuwe ontspanningsmogelijkheden
verdisconteerd, de gegevens van 1957 en 1958
en voorzover ze over het nieuwe jaar bekend
zijn, indiceren duidelijk, dat, zoals wij het vo
rige jaar reeds terloops in het jaarverslag be
toogden, de concurrerende betekenis van de