Buitenlandse betrekkingen 50 De talrijke gelukwensen, welke de Bond bij de herdenking van zijn veertigjarig jubileum uit liet buitenland mocht ontvangen, hebben eens te meer bewezen hoe het internationale con tact tussen de onderscheiden organisaties van het filmwezen is gegroeid en welk belang men daar over het algemeen aan hecht. De Inter nationale Unie van Bioscoopexploitanten (Union Internationale de 1'Exploitation Ciné- matographique) en de Internationale Federa tie van Verenigingen van Filmproducenten (Fédération Internationale des Associations de Producteurs de Films), bij welke instel lingen de Nederlandsche Bioscoop-Bond is aangesloten, zijn lichamen, welke speciaal in het leven zijn geroepen om aan een groeiende behoefte aan internationaal overleg tegemoet te komen en tevens de samenwerking te bevor deren tussen de onderscheiden filmbedrijfs organisaties in het buitenland, waarmede de Bond overigens ook rechtstreeks goede rela ties onderhoudt. Op de van 15 tot 17 October van het verslag jaar te Wiesbaden gehouden jaarlijkse leden vergadering van de Internationale Unie van Bioscoopexploitanten (U.I.E.C), was de Nederlandsche Bioscoop-Bond vertegenwoor digd door zijn Voorzitter, de heer Joh. Mie- dema, die tevens het voorzitterschap van de U.I.E.C. bekleedt, de heer W. K. G. van Royen, Penningmeester van het Hoofdbestuur van de Bond, en de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman. Het Zentralverband Deutscher Film theater e.V. trad als gastheer op van deze bij eenkomst, waaraan verder werd deelgenomen door vertegenwoordigers van de Belgische, Britse, Franse, Israëlische, Italiaanse, Oosten rijkse, Portugese, Spaanse en Zwitserse be drijfsorganisaties. De vier belangrijkste punten op de agenda van deze vergadering, die geopend werd door Dr. Arno Hennig, Minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen van de Bondsstaat Hessen, en geleid werd door de heer Joh. Mie- dema, waren: de televisie, de jeugdfilm, een conferentie van de U.I.E.C. met de Internatio nale Federatie van Verenigingen van Film producenten en de vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstellingen. Voorts kwamen aan de orde de in de onderscheiden landen in staat van voorbereiding verkerende herzieningen van de auteurswetgevingen, zowel als actuele vraagstukken betreffende het zakelijk verkeer en de samenwerking tussen de onderscheiden geledingen van het filmbedrijf. In een resolutie vestigde de vergadering de aandacht op het mogelijke gevaar, dat zou kunnen ontstaan ten gevolge van een ongecon troleerde exploitatie van speelfilms door de televisie en beval de aangesloten bedrijfsorga nisaties dringend aan haar belangen op dit punt niet uit het oog te verliezen. Met betrekking tot de jeugdfilm werden de bedrijfsorganisaties in de landen, waar nog geen instituut voor jeugdfilms als landelijke vertegenwoordiging van het Centre National du Film pour la Jeunesse (C.I.F.J.) bestaat, uitgenodigd de oprichting van zulk een natio naal instituut te bevorderen en daarmede sa men te werken. Eén van de belangrijkste zaken, welke aan de orde kwamen, betrof het voorstel van de Internationale Federatie van Vereni gingen van Filmproducenten (F.I.A.P.F.) om met de U.I.E.C. een conferentie te houden in zake de vraagstukken, welke verband houden met de televisie, zeer gecompliceerde proble men, die voor ieder land weer anders liggen. Dit voorstel werd door de U.I.E.C. aanvaard en deze bijeenkomst zal in de loop van 1959 plaats vinden. De vergadering besloot voorts alles in het werk te stellen tussen beide inter nationale organisaties in de toekomst een nauwer contact te onderhouden. In een resolutie werd de regeringen voorts met nadruk aanbevolen de op de film drukkende

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1958 | | pagina 51