63 filmkeuring had toegelaten voor personen boven 18 jaar er 38 ingedeeld in de klasse C II, 18 in de klasse C III en er 13 verboden. Uit deze gegevens blijkt wel, dat er van een mildere toepassing der keuringsnormen bij de K.F.C, nog niets valt te constateren. Het Afdelingsbestuur heeft het dan ook wenselijk geacht aan het Hoofdbestuur nog eens een samenvatting van zijn bezwaren tegen de verouderde nakeuring te zenden, waarbij het ook tot uiting heeft gebracht, dat het wen selijk is te overwegen verandering te brengen in de vertegenwoordiging van de Bond in het besturend comité van de K.F.C. In de jaarvergadering van 16 Mei zijn de periodiek af tredende bestuursleden, de heren H. P. H. Juten, D. J. van Leen en J. L. Paerl bij enkele candidaatstelling herkozen. De heren Paerl en Van Leen werden eveneens herkozen in hun functies van vice-voorzitter en secre taris. De zitting hebbende bestuursleden waren verder de heren H. S. Boekman, voorzitter, L. Groen, penning meester, J. P. M. A. Smulders en J. de Wilde, leden. In dezelfde vergadering werden als leden van de Leden raad bij enkele candidaatstelling herkozen de heren S. Israël, H. P. J. Juten en J. L. Paerl. In de vacature in de Ledenraad, ontstaan door de verkiezing van de heer J. P. M. A. Smulders tot lid van het Hoofdbestuur, werd voorzien door de verkiezing bij enkele candidaat stelling van de heer W. J. F. van Ewijk. Door tussentijds aftreden van de heren Israël en Juten ontstonden er in het najaar twee vacatures in de Leden raad. In de buitengewone afdelingsvergadering van 31 October werd hierin voorzien door de verkiezing bij enkele candidaatstelling van de heren E. van Buren en P. J. Paternotte. Zij nog vermeld, dat de buitengewone afdelingsvergade ring van 20 Januari besloten heeft de candidatuur als Hoofdbestuurslid van de heer Smulders, die aan de beurt van aftreden was, te steunen en dat genoemde heer in de Bondsjaarvergadering van 27 Mei als zodanig is herkozen. Verschillende leden hebben er op aangedrongen om op de Maandagen 22 en 29 December geen Filmbeurs te houden, omdat deze dagen gezien de feestdagen der mate ongunstig vallen, dat er weinig kans op bestond, dat een enigszins redelijk aantal leden-exploitanten op die dagen de beurs zou bezoeken. Anderzijds moest het personeel der filmverhuurders in de weken, waarin de feestdagen vielen, veel werk verzetten, zodat het tijd verlies door beursbezoek vermeden moest worden. Nadat de afdelingsvergadering van 12 December daar mede haar instemming had betuigd, heeft het Bestuur aan het Hoofdbestuur verzocht de Filmbeurs op de Maandagen 22 en 29 December niet te laten doorgaan. Het Hoofdbestuur heeft aan dit verzoek voldaan. Ten aanzien van een aanvrage van een lid-producent om inschrijving in het Bedrijfsregister te zijnen name van de bedrijfstak, als bedoeld in artikel 2 B onder e van het Algemeen Bedrijfsreglement (het verhuren aan bioscopen van Nederlandse films, uitgezonderd jour naals) heeft het Bestuur een gunstig advies aan de Commissie Nieuwe Zaken kenbaar gemaakt. Een afwij zend standpunt nam het Bestuur in ten opzichte van een aanvrage tot het verkrijgen van toestemming voor de exploitatie van een nieuw filmverhuurkantoor met de bedrijfstak als bedoeld in artikel 2 B onder a van het Algemeen Bedrijfsreglement, omdat de aanvrage naar de mening van het Bestuur niet voldeed aan de normen gesteld in artikel 8 A van het reglement. Een der leden heeft bezwaar gemaakt tegen de betaling van Bondscontributie over de omzet verkregen met leverantie van films ter vertoning aan boord van sche pen op zee. Deze aangelegenheid is aan de orde geko men in de afdelingsvergadering van 31 October, waar ook bezwaar werd gemaakt tegen het heffen van contri butie over leveranties aan niet-leden. Als argument werd aangevoerd, dat de leden-fabrikanten alleen contributie betalen over leveranties aan Bondsleden en dat de leden-exploitanten alleen contributie verschuldigd zijn over verkochte toegangskaarten voor openbare voor stellingen en niet over de opbrengst van besloten voor stellingen. Vastgesteld werd, dat op grond van het bestaande Con- tributiebesluit alleen bezwaar gemaakt kan worden tegen de heffing van contributie over leveranties aan zeeschepen, welk bezwaar steun vindt in de opvatting, dat de werkingssfeer van de Bond beperkt is tot het grondgebied van Nederland in Europa. Voor het vrij stellen van contributiebetaling van de leveranties aan niet-leden in Nederland zou echter een wijziging van het Contributiebesluit nodig zijn. Besloten werd het Hoofdbestuur in overweging te geven het Contributiebesluit voortaan zodanig te interprete ren, dat over de opbrengst van leveranties aan zeesche pen en vliegtuigen geen contributie van de verhuurders zou worden geheven. Het Hoofdbestuur heeft echter een afwijzend standpunt ingenomen. Het heeft er op gewezen, dat het Contribu tiebesluit voor wat de heffing van contributie van leden filmverhuurders betreft geen enkele restrictie kent ten aanzien van de omzet, waarover filmhuur is verschul digd, ongeacht of de films geleverd zijn aan leden dan wel aan niet-leden. Slechts één uitzondering heeft het Hoofdbestuur gemaakt, namelijk voor wat betreft de leverantie van films ter vertoning in de overzeese ge biedsdelen en in het buitenland, zulks naar analogie van artikel 2 B sub b van het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar, dat deze leverantie geheel vrijlaat. Op 27 Juli heeft de heer C. S. Roem, die jarenlang voorzitter van onze Afdeling is geweest, zijn vijf en twin tig jarig bedrijfsjubileum gevierd. Op de receptie is hij hartelijk gehuldigd, waarbij ook van de zijde van onze afdeling en van talrijke leden-filmverhuurders gelukwensen zijn uitgesproken. Op 8 September heeft de heer P. L. Ooms Sr., directeur van D.L.S. Film Holland N.V., afscheid van het bedrijf genomen, omdat hij van een welverdiende rust ging ge nieten. Ook deze oude pionier is hartelijk gehuldigd. Verwacht mag worden, dat ook in 1959 zal worden voortgegaan met het toewijzen van reeds lang geleden aangevraagde bouwvergunningen voor bioscopen. Er zijn reeds enige nieuwe bioscopen in aanbouw en de vooruitzichten ten aanzien van een verdere expansie zijn beslist niet onbevredigend. Anders staat het met de vooruitzichten met betrekking tot de ontwikkeling van het bioscoopbezoek. De toe nemende druk van de andere ontspanningsmedia met de daarmede gepaarde wijziging in het bestedingspatroon zijn allerminst geschikt om het bioscoopbezoek te doen toenemen. Of dit alles nu inderdaad ook tot een achter uitgang van het bioscoopbezoek zal moeten leiden, wa gen wij te betwijfelen. In het afgelopen jaar hebben wij kunnen constateren, dat de aantrekkingskracht van de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1958 | | pagina 63