A fdelingsraad
64
bioscoop op het grote publiek onveranderd groot is,
mits de vertoonde films in de smaak van het publiek
vallen. Ongetwijfeld gaat de ontwikkeling in de richting
van een concentratie van het bezoek op bepaalde films,
zodat de filmverhuurders nog meer dan voorheen hun
kracht zullen moeten zoeken in de kwaliteit en niet in
de kwantiteit.
Een belangrijke bijdrage in het streven om de popula
riteit van de bioscoop te vergroten kan verwacht worden
van eventuele activiteiten op het gebied der collectieve
reclame, waarover de speciale studiecommissie tegen
het einde van het verslagjaar aan het Hoofdbestuur
rapport heeft uitgebracht. Men zal daarbij voor ogen
moeten houden, dat uitvoering van plannen op dit
gebied alleen mogelijk is als alle leden bereid zijn
daartoe de nodige offers te brengen.
Het is anderzijds duidelijk, dat de bioscoopondernemers
door restauratie en verbetering van hun inrichtingen
en voor wat er door velen op dit gebied de laatste jaren
is gedaan hebben wij groot respect het voor een
belangrijk deel in eigen hand hebben de band met de
bioscoopbezoekers te handhaven en te versterken.
Zo zal er nog veel gedaan moeten worden om het Ne
derlandse film- en bioscoopbedrijf aan te passen bij de
nieuwe en steeds wisselende omstandigheden.
Het jaar 1959 zal dan ook hoge eisen stellen aan het
initiatief, de kracht en de energie van alle bedrijfs-
genoten.
H. W. HAGENBERG,
Administrateur.
Amsterdam, 28 Februari 1959.
Bij een terugblik op het achterliggende jaar dringt de
luisterrijke viering van het 40-jarig bestaan van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond zich begrijpelijkerwijs
aanstonds op de voorgrond. Het geven van een volledig
en getrouw verslag van deze in alle opzichten geslaagde
manifestatie valt echter buiten het bestek van het jaar
verslag van onze Raad, en daartoe zou trouwens een
uitbundiger proza vereist zijn dan dat, waarin onze naar
hun aard vrij onbewogen verslagen gesteld plegen te
worden. Wij menen er daarom mede te mogen volstaan
om ons oprecht aan te sluiten bij de vele hooggestemde
en geestdriftige kronieken, die in en buiten onze orga
nisatie aan deze gebeurtenis zijn gewijd en waarin alle
facetten daarvan in welgekozen bewoordingen zijn af
geschilderd.
Wel is het ons een behoefte om hier ter plaatse de
woorden te onderschrijven, waarmede de Voorzitter van
onze Raad zijn gelukwensen aan het Hoofdbestuur ver
tolkte in de Buitengewone Algemene Ledenvergadering
van onze Bond, welke ter gelegenheid van het jubileum
werd bijeengeroepen; het was hem daarbij een bijzonder
voorrecht om onze Bondsvoorzitter als een der eersten
te complimenteren met de hem door Hare Majesteit
verleende hoge onderscheiding, waarin de van over
heidswege betoonde belangstelling voor onze jubile
rende organisatie, mede blijkende uit de aanwezigheid
van de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, culmineerde.
Voorts mogen wij er nog van gewagen, dat zowel de bij
deze gelegenheid door onze Bondsvoorzitter uitgespro
ken herdenkingsrede als de heldere beschouwing om
trent de karakteristiek onzer bedrijfsorganisatie van
de Bondsdirecteur, een diepe indruk maakten op allen,
wie het werk van onze Bond ter harte gaat.
Met voldoening kan worden vastgesteld, dat het jaar
1958 zich bij uitstek leende voor een jubileumviering in
grootse trant, daar juist in dit jaar een aantal voor onze
organisatie en voor het bedrijf belangrijke besluiten tot
stand of tot uitvoering kwamen. Zo was de algemene
pensioenvoorziening, welke in handen is gelegd van een
daartoe in het leven geroepen Bedrijfspensioenfonds,
met ingang van 1 Januari 1958 een feit geworden en
hoewel de daaraan voor onze leden verbonden lasten
verre van gering zijn, kan niet worden ontkend, dat hier
in sociaal opzicht ongetwijfeld sprake is van een histo
rische gebeurtenis van de eerste orde.
Ook het nieuwe „Algemeen Bedrijfsreglement", dat na
een uitgebreide voorbehandeling tenslotte in November
1957 door de Ledenraad werd aangenomen, trad in
Januari van het verslagjaar in werking en de Commissies
Nieuwe Zaken en Beroep Nieuwe Zaken vingen in hun
nieuwe samenstelling hun werkzaamheden aan op basis
van de gewijzigde normen. Hoewel de tijd nog te kort is
geweest voor het vormen van een oordeel omtrent alle
consequenties van de nieuwe vestigingseisen die hier
mede hun intrede deden, kon onze Raad na lezing van
de eerste te zijner kennis gebrachte uitspraken dei-
commissies zijn voldoening uitspreken over de van
realiteitszin getuigende overwegingen, waarop deze
steunden.
Ook het streven, belichaamd in het Productiefonds voor
Nederlandse Films werd in het verslagjaar met opmer
kelijke resultaten bekroond; een drietal Nederlandse
speelfilms kwam gereed, t.w.: „Jenny" de eerste
Nederlandse kleurenfilm „Dorp aan de rivier" en
„Fanfare" welke alle op bijzondere kwaliteiten konden
bogen en waarvan vooral de laatstgenoemde een ware
zegetocht door de vaderlandse bioscopen maakte. In
sommige afdelingen stelde men zich in dit verband de
vraag, of het op de weg onzer organisatie zou liggen om
regels te stellen voor de wijze van distributie dezer
films en om de verhuurcondities aan banden te leggen.
Onze Raad was echter in grote meerderheid van oordeel,
dat het in de loop der jaren voor de verhuur van buiten
landse films gegroeide systeem, met zijn maxima en de
daarop toegelaten uitzonderingen, in de praktijk allengs
heeft geleid tot een weinig bevredigende kunstmatige
prijsvorming, en dat het eerder zijn nut zou hebben om
een algehele liberalisatie na te streven, welke waar
schijnlijk tot een economisch beter verantwoord samen
stel van verhuurcondities zou leiden, dan aan te sturen
op beperkende bepalingen bij de verhuur van Neder
landse films.
Hoewel onze Raad slechts zijdelings was betrokken bij
de hierboven geschetste activiteiten, spreekt het vanzelf,
dat deze niettemin met grote aandacht door ons werden
gevolgd. Dit gold eveneens voor de in de kringen der