aan een prestigestrijd, hun bioscopen op 10 maart weer voor het publiek geopend. Het stemt tot voldoening, dat het gemeentebestuur, nadat aan de vorenbedoelde voorwaarden was voldaan, tot voorgezet overleg bereid bleek omtrent de mate ener belastingherziening. Dit overleg resulteerde in een voorstel aan de gemeente raad om het belastingtarief van 35% te brengen op 25%. Tevens stelden Burge meester en Wethouders voor het heffingspercentage voor artikel 1-films van 20 te verlagen tot 15. Dit voorstel werd door de Raad aanvaard op 27 september. Het nieuwe tarief is na verkregen Koninklijke goedkeuring op 1 januari 1962 in werking getreden. De leden-exploitanten in Delft hebben het Hoofdbestuur en de Bondsdirecteur voor de verleende bijstand dank gebracht. Dezerzijds past een woord van erkentelijkheid jegens hen, die mede door hun bemiddeling hebben bijgedragen tot de oplossing van dit moeilijke belastinggeschil. Een andere belangrijke ontwikkeling heeft zich voorgedaan met betrekking tot de aangelegenheid der vermakelijkheidsbelasting in Alkmaar, waar eveneens nog een tarief van 35% van kracht was, behoudens een heffing van 20% voor artikel 1-films. De Bondsvoorzitter en de Bondsdirecteur hadden ook daar bij een bespreking met het gemeentebestuur aangedrongen op aanpassing van het tarief. In aansluiting hierop had het Hoofdbestuur uitvoerig gedocumenteerde rapporten aan dit gemeentebestuur gezonden. Begin 1961 liet het College van Burgemeester en Wethouders naar aan leiding hiervan weten, dat een verlaging van de belasting in overweging zou worden genomen, indien het Rijk bij de vaststelling der subjectieve uitkeringen uit het Gemeentefonds rekening zou houden met de uit de verlaging voortvloeiende ver mindering der gemeentelijke inkomsten. Hoewel in het verslagjaar geen verdere stappen van de zijde der gemeente zijn te melden, mag, gelet op de algemene lijn bij het doen van uitkeringen uit het Gemeentefonds, worden aangenomen, dat ook in Alkmaar binnenkort een billijker heffing op het bioscoopvermaak tot stand zal komen. Het aantal gemeenten die aan het einde van het verslagjaar nog tarieven van 30% of meer toepasten, is na de herziening in Delft gereduceerd tot tien. Met uitzondering van Alkmaar en Den Helder betreft het hier uitsluitend kleinere plaatsen. Het spreekt van zelf, dat het Hoofdbestuur niet zal nalaten krachtig steun te bieden aan de leden-bioscoopexploitanten in de betrokken gemeenten bij hun strijd tegen deze excessieve belastingheffing. De handhaving van deze heffing, die een typisch na oorlogs verschijnsel is, moet thans, na bijna 15 jaar, worden aangemerkt als een uiting van bijzondere onwelwillendheid ten opzichte van deze exploitanten. Wij laten voor de beoordeling van deze gemeentepolitiek de huidige bedrij f sconstellatie dan nog buiten beschouwing. Het beleid van de bedrijfsorganisatie met betrekking tot de belastingverhogingen uit de jaren '47 en '48 was principieel gericht op een terugkeer naar de tarieven die vóór de verhoging van kracht waren, althans op opheffing van de tarievendiscri- minatie ten nadele van het bioscoopbedrijf. Zonder dit principe als zodanig prijs te geven heeft de organisatie nochtans verlagingen, die minder ver gingen, aanvankelijk aanvaardbaar geacht. Hierbij hebben overwegingen van practische aard de doorslag Ingevolge zijn toezegging heeft het College van Burgemeester en Wethouders van Alkmaar in het nieuwe jaar een voorstel bij de Raad ingediend om het belastingtarief te verlagen van 35% tot 25% onder handhaving van het percentage van 20 voor artikel 1-films. Dit voorstel is op 8 februari 1962 door de Raad aanvaard. '9

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 10