zonder overdrijving worden gesproken van respectabele successen in binnen- en
buitenland, waardoor de goede reputatie, die de Nederlandse filmproducent in het
bijzonder op het terrein van de korte films heeft verworven, wederom is geprolon
geerd.
De vele activiteiten op productiegebied zorgden er mede voor, dat ook de laborato
riumbedrij ven in 1961 weer veel werk te verzetten kregen. De Cinetone Studio's te
Amsterdam namen zoals steeds een flink aandeel van de talrijke productiewerk-
zaamheden voor haar rekening en hadden bij gebrek aan speelfilms voorts de ge
legenheid de studio aan diverse buitenlandse maatschappijen ter beschikking te
stellen voor televisie filmproducties van uiteenlopende aard.
Al met al was 1961 een druk jaar en het is verheugend te kunnen constateren, dat
het er reeds thans naar uitziet dat in 1962 een nog grotere activiteit aan de dag zal
worden gelegd. Aan het einde van het verslagjaar, waren er namelijk al ongeveer 40
korte films in voorbereiding, respectievelijk productie. Er bestonden plannen voor de
vervaardiging van 6 Nederlandse speelfilms en 2 jeugdspeelfilms. Hoewel niet te ver
wachten is, dat al deze 6 speelfilms in één jaar gereed zullen komen, zijn er toch wel
aanwijzingen, dat een aantal van 3 of 4 welk aantal het bedrijf, wanneer er sprake
is van continuïteit in de productie van Nederlandse speelfilms, steeds voor ogen heeft
bereikt kan worden.
Verheugend is het voorts, dat de van overheidswege bestaande belangstelling voor het
welzijn van de Nederlandse filmproductie opnieuw is gedemonstreerd en wel in dier
voege, dat het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de voor de
productie van korte films gevoteerde bedragen, andermaal heeft verhoogd, namelijk
van 340.000- in 1961 tot 400.000- in 1962, terwijl bovendien de overheids
bijdragen in het productiefonds voor speelfilms voor het jaar 1962 met 100.000
zijn verhoogd tot 325.000,—.
Gezien deze gewaardeerde steun van de Rijksoverheid, doet het steeds vreemder aan,
dat daarentegen de Gemeentelijke overheid, althans in het merendeel der gevallen,
op het gebied van de vermakelijkheidsbelasting zelfs ten opzichte van het nationale
product blijft volharden in haar afwijzende houding ten aanzien van een drastische
vermindering of nog liever totale opheffing van deze zware fiscale last.
HET PRODUCTIEFONDS VOOR NEDERLANDSE FILMS
In de samenstelling van het Bestuur van de Stichting Productiefonds voor Nederland
se Films kwam in het verslagjaar geen wijziging. Evenals in het vorige jaar hadden
hierin zitting voor de Nederlandsche Bioscoop-Bond de heren Joh. Miedema, D. J.
van Leen en J. G. J. Bosman,- voor de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen de heren Mr. H. L. s'Jacob en Dr. J. Hulsker. Het voorzitterschap berustte
bij Mr. H. L. s'Jacob.
Van de zijde van het Rijk en de Nederlandsche Bioscoop-Bond werden aan subsidie
dezelfde bedragen ontvangen als voorheen. De middelen tot verlening van een finan
ciële bijdrage aan meerdere speelfilms op dezelfde basis als in voorgaande jaren waren
daardoor aanwezig. De feitelijke situatie was echter, dat in 1961 slechts een drietal
speelfilms tegen zowel in 1959 als in 1960 vijf waaronder dan nog twee jeugd
films, financieel werden gesteund en dat verdere gegadigden voor dit jaar zich niet
16