BUITENLANDSE BETREKKINGEN hebben aangemeld. In het verslag over 1960 is de vraag; of het bedrag dat het Produc tiefonds aan aanvullende financiering per speelfilm kan verstrekken op basis van zijn gegeven financiële mogelijkheden op den duur wel voldoende is om de conti nuïteit in de speelfilmproductie te waarborgen, ontkennend beantwoord, omdat, zoals de cijfers aantoonden, door de ontwikkeling van de laatste tijd de risicomarge voor de producent weer te groot dreigde te worden. Gezien de vorenstaande gegevens is het duidelijk, dat er dit jaar al een terugval was in de activiteiten op het punt van de speelfilmproductie. Gelukkig ziet het er naar uit, dat dit van tijdelijke aard is en dat het volgend jaar het Productiefonds zijn taak bevordering van de continuïteit in de speelfilmindustrie weer effectiever zal kunnen vervullen. Het Productiefonds heeft, mede doordat het met ingang van 1962 een verhoogde bijdrage van de zijde van het Rijk ontvangt voor de toekomst de mogelijkheid een ruimere aanvullende finan ciering per speelfilm te verlenen dan tot heden het geval was. De noodzakelijke risico vermindering voor de producent kan hierdoor weer beter in overeenstemming met de behoefte conform de oorspronkelijke opzet worden gebracht. Reeds is gebleken, dat het volgend jaar op het terrein van de speelfilmproductie hernieuwde activiteit te verwachten is. Het Bestuur is het schrijven van scenario's in het verslagjaar onverminderd blijven stimuleren, met als resultaat dat een achttal voorschotten met het oog daarop kon worden verleend. Het ligt voor de hand, dat de Nederlandsche Bioscoop-Bond wegens het internationale karakter van de filmhandel en de daarmee samenhangende auteursrechtelijke kwes ties een intensief contact onderhoudt met zusterorganisaties in het buitenland, alsmede met de internationale organisaties op filmgebied. In het volgende wordt nader ingegaan op de betrekkingen met laatstbedoelde organisaties. Ook aan de invloed van de Europese integratie worden in dit bestek enige woorden gewijd. UNION INTERNATIONALE DE L'EXPLOITATION CINÉMATOGRAPHIQUE (U.I.E.C.) Op de algemene ledenvergaderingen van de Internationale Unie van Bioscoopexploi tanten was de Nederlandsche Bioscoop-Bond in het afgelopen jaar weer vertegen woordigd door zijn Voorzitter, de heer Joh. Miedema, en de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman. Op 19 en 20 april werd te Milaan vergaderd. In deze vergadering werd de wenselijk heid uitgesproken van een gelijke fiscale bejegening van het bioscoopbedrijf in de aangesloten landen en wel in die zin, dat aanpassing zou geschieden aan de gun stigste belastingwetgeving. Voorts gaf de vergadering de wens te kennen, dat de filmproducenten zich zouden onthouden van de productie van films met een amorele strekking. De U.I.E.C. was voorts van oordeel, dat verdergaande stijgingen van de filmhuurpercentages een ernstig gevaar voor het bioscoopbedrijf kunnen inhouden. De vergadering onderstreepte tenslotte de wenselijkheid van een voortgezette ontwik keling van nieuwe technische vindingen, doch verbond hieraan de restrictie, dat de filmproducenten in ieder geval van alle films copieën beschikbaar hebben, die vervaar- 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 18