De Confédération Internationale des Industries Techniques de Cinéma, die is be
doeld om ook niet-E.E.G.-landen in het overleg te kunnen betrekken, kwam dit jaar
niet afzonderlijk in vergadering bijeen. Intern is echter gewerkt aan uitbreiding
van het ledental, voorlopig speciaal binnen Europa.
BUREAU INTERNATIONAL DU CINÉMA (B.I.C.)
Het overkoepelend orgaan der internationale unies van filmproducenten, filmver
huurders, bioscoopexploitanten en filmtechnische ondernemingen, het Bureau In
ternational du Cinéma, heeft op 21 en 22 april te Milaan vergaderd. De U.I.E.C. was
daarbij vertegenwoordigd door de heer Joh. Miedema. De heer C. S. Roem was aan
wezig als gedelegeerde van de Internationale Unie van Filmtechnische Bedrijven.
Ook de Bondsdirecteur heeft deze vergadering bijgewoond.
Het Bureau sloot zich aan bij de opvatting van de U.I.E.C. inzake de fiscale lasten
op het bioscoopbedrijf. Voorts besloot de vergadering krachtig te blijven streven
naar evenwichtige concurrentieverhoudingen tussen bioscoop en televisie. Ten aan
zien van de keuring van films gaf de vergadering als haar mening te kennen, dat het
systeem van een eigen toezicht door het bedrijf, hetwelk met zoveel succes in de
Verenigde Staten van Amerika en West-Duitsland wordt toegepast, ook in de overige
landen ingang dient te vinden en het keuringsinstituut van de overheid dient te
vervangen.
EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP
Van het allergrootste gewicht voor de toekomstige ontwikkeling van het film- en
bioscoopbedrijf, niet slechts in ons land, maar evenzeer in andere landen van de
Europese Economische Gemeenschap, is het besluit van de Ministerraad van de
E.E.G. om uiterlijk in het jaar 1969 te komen tot volledige integratie op het gebied van
het filmwezen. Het doelwit van de E.E.G. is uiteindelijk een stelsel van gelijke con
currentieverhoudingen in de aangesloten zes landen en afschaffing van elke vorm
van discriminatie in het verkeer tussen de leden. Hoewel deze besluiten met hun
supranationaal karakter in de eerste plaats betekenis hebben voor de grote film-
producerende landen Frankrijk, Italië en West-Duitsland, die de eigen filmindustrie
beschermen door een uitgebreid stelsel van invoercontingentering en subsidiëring,
zullen zij nochtans ook op de situatie in België, Luxemburg en ons land hun uit
werking niet missen.
Aangezien de E.E.G. uitsluitend ambtelijke organen kent en het bedrijfsleven als zo
danig daarin niet is vertegenwoordigd, kan derhalve door de Bond geen rechtstreekse
invloed worden uitgeoefend op de beslissingen, die in het kader van de E.E.G. worden
genomen. Wel heeft het Hoofdbestuur bij zijn contact met de Nederlandse overheid de
aandacht gevestigd op de eigen problematiek van het Nederlandse film- en bioscoop
bedrijf. Wellicht kan langs deze weg worden bereikt, dat de belangen van het Neder
landse bedrijf bij de vaststelling van het E.E.G.-beleid zullen meetellen, voorzover dit
althans binnen het raam van de totale E.E.G.-politiek mogelijk is. In dit verband is het
van betekenis, dat het verschil tussen de binnen- en buitentarieven, geldende bij de
invoer van films, waaromtrent de Bond van voorlichting had gediend, althans voor
lopig minder groot is dan aanvankelijk in de bedoeling lag. De nadelige invloed van
de verhoging der rechten op de invoer van films uit niet-E.E.G.-landen, welke invoer
meer dan de helft van de gezamenlijke import van ons bedrijf uitmaakt, is dienten
gevolge beperkt gebleven.
21