HOOFDBESTUURSARBEID
De maatschappelijke ontwikkeling in de na-oorlogse jaren laat nagenoeg geen terrein
onberoerd. De kenmerken ervan zijn haar hoge tempo en het in elkaar grijpen van
zaken die ogenschijnlijk geen enkele samenhang hebben.
Deze ontwikkeling doet zich uiteraard ook gevoelen in de sector van het vermaak.
Het film- en bioscoopbedrijf ondervindt in bijzondere mate de invloed hiervan, omdat
de aantrekkingskracht van het geprojecteerde beeld niet meer, zoals vroeger, het uit
sluitende privilege is van dit bedrijf.
De taak van het Hoofdbestuur als hoogste bestuurcollege van de Bond is door de veel
heid van problemen, waarvoor het film- en bioscoopbedrijf zich gesteld ziet, aanzien
lijk verzwaard. Deze verzwaring komt niet zozeer tot uiting in de toeneming van de
hoeveelheid arbeid als wel in de grotere verantwoordelijkheid welke op het College
is komen te rusten. Ten aanzien van vele principiële kwesties dient het Hoofdbestuur
thans het beleid uit te stippelen,- dit beleid kan mede beslissend zijn voor de toekomst
van het bedrijf.
De aard van deze kwesties maakt het vaak noodzakelijk een intensief contact te
onderhouden met de overheid en met vele nationale en internationale organen en
instellingen. Hier doet zich een ander typisch tijdverschijnsel voor, waarmede het
Hoofdbestuur terdege rekening heeft te houden, namelijk de geleidelijke vervaging
van de grenzen tussen de landen van de Europese Economische Gemeenschap. De
integratie, die een uitvloeisel is van de E.E.G., heeft consequenties op economisch,
juridisch, cultureel en sociaal gebied, waarbij het internationaal georiënteerde film
en bioscoopbedrijf ten nauwste is betrokken. Een niet minder belangrijk verschijnsel
is de „legalisatie" van de Bond als werkgeversorganisatie door een statutenwijziging,
krachtens welke de Bond de bevoegdheid heeft gekregen collectieve arbeidsover
eenkomsten af te sluiten.
Dit complex van factoren is ten zeerste bepalend voor het organisatorische beleid en
stelt hoge eisen aan het inzicht en de kunde der Hoofdbestuurderen.
Het Hoofdbestuur heeft zich in 1961 weer krachtig ingespannen voor de nood
zakelijke verlichting der lasten op dit bedrijf. Dienaangaande zij verwezen naar het
hiervoor behandelde omtrent het lastenvraagstuk. Dit hoofdstuk geeft speciaal een
inzicht in de overige activiteiten van het Hoofdbestuur. Daarbij is niet alleen aan
dacht besteed aan de grote algemene vraagstukken, maar bovendien aan de omvang
rijke organisatorische arbeid in engere zin, voortvloeiende uit statuten, reglementen
en besluiten van de Bond.
Van de leden van het Hoofdbestuur waren in 1961 aan de beurt van aftreden de
Voorzitter, de heer Joh. Miedema, en de heren R. Uges en W. J. F. van Ewijk. Tijdens
de op 10 april te 's-Hertogenbosch gehouden jaarlijkse ledenvergadering werden de
aftredende Hoofdbestuursleden bij enkele candidaatstelling herbenoemd. Dienten
gevolge was het Hoofdbestuur aan het einde van het verslagjaar ongewijzigd samen
gesteld uit de heren Joh. Miedema, Voorzitter,- H. S. Boekman, Vice-voorzitter;
R. Uges, Secretaris; A. F. Wolff, Penningmeester; D. J. van Leen, Gedelegeerde; Drs.
J. A. M. Bouts, W. J. F. van Ewijk, J. Nijland Jr. en C. S. Roem, leden.
In 1961 vergaderde het Hoofdbestuur 18 maal (in 1960 17 maal). Het Dagelijks Bestuur
kwam eveneens 18 maal in vergadering bijeen (het jaar daarvoor 17 keer).
32