Gelet op de bedreiging die de usances in kwestie in het bijzonder voor de economisch
zwakkere bioscoopexploitaties kunnen opleveren, heeft het Hoofdbestuur voorstellen
bij de Ledenraad ingediend om door precisering van de bewuste artikelen aan deze
usances een einde te maken. Ten aanzien van artikel 10, Ie lid, van het Aanvullings
reglement Bondsvoorwaarden werd voorgesteld het bedingen van een garantiesom,
hetzij ten gunste van de verhuurder, hetzij ten gunste van de huurder, te verbieden.
Om te voorkomen, dat dit verbod zou worden omzeild door het overeenkomen van
buitengewoon hoge aftrekposten met betrekking tot de bruto-ontvangsten, stelde het
Hoofdbestuur tevens voor de mogelijkheid van aftrek, aangegeven in artikel 10, 3e lid,
van genoemd reglement, te limiteren. Teneinde de noodzakelijk geoordeelde af
grenzing van de categorie der 15% „vrije" films tot stand te brengen, diende het
Hoofdbestuur een voorstel in tot wijziging van artikel 11, 2e lid, sub b, hierop neer
komende, dat de filmverhuurders de naam van elke tot deze groep behorende film
in de toekomst vóór de bedrij f svoorstelling, althans vóór de premièrevoorstelling,
zouden moeten publiceren. In aansluiting hieraan stelde het Hoofdbestuur voor het
minimum van twee films, dat iedere verhuurder jaarlijks boven het maximum zou
mogen verhuren, te reduceren tot één film, hetgeen meer in overeenstemming werd
geacht met het karakter van deze uitzonderingsbepaling.
Deze voorstellen zouden in behandeling komen in de op 29 mei te houden vergade
ring van de Ledenraad. Gezien de reacties van de onderscheiden afdelingen bleek het
echter gewenst meer gelegenheid te geven voor bestudering en beraad, weshalve de
voorstellen door het Hoofdbestuur zijn teruggenomen. In het verslagjaar is op dit punt
geen nadere ontwikkeling te melden.
Artikel 4 van het Bedrij f sbesluit Programmering beoogt de verhuurder te verplichten
een hoofdfilm aan leden-bioscoopexploitanten te verhuren na de bedrij f svoorstelling,
dat wil zeggen nadat de exploitanten de film in Nederland hebben kunnen zien, daar
bij vooropgesteld, dat hun bod op de film redelijk is te achten. Het is echter voor
gekomen, dat men deze uitleg aan het artikel heeft gegeven, dat de leveringsplicht
niet zou gelden, zolang geen bedrij f svoorstelling in de formele zin van de artikelen
4, 5 en 6 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden heeft plaats gevonden, ook
al zou de film overigens wel in vertoning zijn gebracht. Deze interpretatie is door de
Bondsarbitrage terecht strijdig geoordeeld met hetgeen met artikel 4 van het Bedrijfs-
reglement Programmering en de artikelen 4, 5 en 6 van het Aanvullingsreglement
Bondsvoorwaarden is beoogd. Om ieder misverstand bij de leden omtrent aard en
betekenis van de leveringsplicht evenwel uit te sluiten, maakte het Hoofdbestuur bij
de Ledenraad het voorstel aanhangig na het woord „bedrij f svoorstelling" in te lassen
de woorden „althans na de premièrevoorstelling". Dit voorstel, dat op de agenda van
de Ledenraadsvergadering d.d. 29 mei was geplaatst, heeft het Hoofdbestuur wegens
de samenhang met de voorstellen betreffende de artikelen 10 en 11 van het Aan
vullingsreglement Bondsvoorwaarden, waarvan in het voorgaande is gewaagd, even
eens ter nadere bestudering teruggenomen.
Dit deed echter niets af aan de wenselijkheid om het Bedrijfsbesluit Programmering,
dat van jaar tot jaar wordt vastgesteld, in zijn geheel opnieuw te prolongeren. Het
besluit, dat een gevarieerde samenstelling der bioscoopprogramma's naar land van
herkomst bevordert, had immers ook in het afgelopen jaar weer op vlotte wijze ge
werkt. Het voorstel van het Hoofdbestuur om het besluit tot 1 januari 1963 te ver
lengen werd door de Ledenraad op 11 december van het verslagjaar aanvaard.
De laatste jaren valt een toenemend verbruik van keuringskaarten te constateren als
35