gevolg van het feit, dat leden-bioscoopexploitanten meermalen verzuimen de kaarten onmiddellijk na de vertoning der film aan de verhuurders te retourneren. Soms worden de kaarten in het geheel niet teruggezonden, hetzij omdat zij zijn zoekgeraakt, hetzij uit nonchalance. Deze gang van zaken betekent voor de filmverhuurders niet slechts verspilling van tijd en moeite, doch noopt hen belangrijke extra uitgaven te verrichten voor het aanschaffen van nieuwe kaarten. Het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders heeft zich in verband met deze onbevredigende situatie tot het Hoofdbestuur gewend en heeft ter oplossing van het euvel in overweging gegeven een voorstel bij de Ledenraad in te dienen tot wijziging van artikel 20 der Bondsvoorwaarden. Deze wijziging zou hierop moeten neerkomen, dat de kaarten voortaan aan de binnenzijde van de deksels der filmdozen zouden moeten worden bevestigd, waardoor de kans op zoekraken nihil zou zijn en correspon dentie over het retourneren der kaarten overbodig zou worden. Overeenkomstig deze suggestie heeft het Hoofdbestuur een voorstel bij de Ledenraad ingediend. Dit voorstel, hetwelk in de vergadering van de Ledenraad d.d. 29 mei aan de orde zou komen, heeft het Hoofdbestuur wegens bezwaren van technische aard van de Afdelingsraad, die zich overigens volledig met de strekking van de voorgestelde reglementswijziging kon verenigen, van de agenda gevoerd, teneinde de betrokken bedrij f sgroeperingen gelegenheid te geven zich over deze bezwaren nader te beraden. Het Bedrij f sbesluit terzake van de Filmvertoning heeft ten doel de vertoning van een excessief aantal hoofdfilms in een week tegen te gaan. In het verleden is duidelijk gebleken, dat met een overladen weekprogrammering in het algemeen geen dienst wordt bewezen aan het publiek, zodat het nuttig effect hiervan op het bioscoop bezoek moet worden betwijfeld. Bovendien doen er zich kostenverhogende factoren voor, zodat een dergelijke programmering uit bedrijfseconomisch oogpunt in de meeste gevallen eerder nadeel dan voordeel oplevert. De regeling, neergelegd in het Bedrijfsbesluit Filmvertoning biedt de leden-bioscoopexploitanten nochtans voldoende ruimte voor het vertonen van verschillende hoofdfilms per vertoningsweek, wat mede kan worden afgeleid uit de omstandigheid, dat er in het verslagjaar slechts in een relatief gering aantal gevallen om toepassing van de dispensatiebepaling in kwestie is verzocht. Het Hoofdbestuur heeft de Ledenraad daarom voorgesteld het besluit, dat op 31 december 1961 zou expireren, wederom met een jaar te verlengen. De Ledenraad heeft conform dit voorstel besloten in zijn vergadering van 11 december. Volgens het Reglement van de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten bestaat het Bestuur van deze Afdeling uit vijf personen. Gezien haar geleidelijk ver anderde samenstelling achtte de Afdeling het echter gewenst om reglementair de mogelijkheid te hebben tot uitbreiding van het Bestuur. Het Hoofdbestuur besloot aan dit verlangen tegemoet te komen door bij de Leden raad een voorstel aanhangig te maken tot herziening in deze geest van artikel 4 van het Afdelingsreglement, in dier voege, dat het Bestuur, evenals bij de overige Afde lingen het geval is, uit ten hoogste negen leden zal bestaan. Tevens werd een hiermee samenhangende redactie wijziging van het 2e lid van het artikel voorgesteld. Ook dit voorstel heeft de Ledenraad op 11 december aangenomen. In 1960 heeft het Hoofdbestuur een onderzoek ingesteld naar de vraag in hoeverre de ontwikkeling met betrekking tot de vijfdaagse werkweek invloed zou kunnen hebben op de gewoonten van het publiek ten aanzien van het bioscoopbezoek. In het bij- 36

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 37