goodwill en propaganda van grote waarde is gebleken en in ons land, dat niet be schikt over de attractie van grote filmproductiecentra, in een belangrijke behoefte voorziet. STIMULERING FILMBELANGSTELLING EN FILMBEZOEK Met de verscherping van de concurrentiestrijd in de ontspanningssector doet zich in het film- en bioscoopbedrijf de behoefte gevoelen aan uitbreiding, intensivering en verbetering der propaganda. Dit is des te meer het geval, omdat bepaalde media in deze sector over haast onbegrensde publiciteitsmogelijkheden beschikken. Het behoeft geen betoog, dat op het onderhavige terrein in de eerste plaats een taak is weggelegd voor de leden zelf, die zich bij het maken van reclame aan de nieuwe constellatie dienen aan te passen. Er moet rekening mee worden gehouden, dat het publiek in sterkere mate selectief te werk gaat en in het algemeen hogere eisen stelt. Dit impliceert enerzijds, dat de reclame meer dan voorheen een individualistisch karakter zal moeten krijgen, en anderzijds, dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan service, inrichting, technische kwaliteiten van beeld en geluid, etc. Het Hoofdbestuur heeft reeds geruime tijd geleden het belang ingezien van het treffen van collectieve propagandamaatregelen ter aanvulling van de individuele activiteiten der leden. In het voorgaande is reeds gewezen op de propagandistische waarde, die aan het instituut der filmweken kan worden toegekend. Voor de bestudering van het probleem in zijn algemeenheid heeft het Hoofdbestuur in april 1958 bovendien een studiecommissie in het leven geroepen, die tot taak heeft het Hoofdbestuur terzake van advies te dienen. In deze commissie hadden in het verslagjaar zitting de heren B. W. G. van Royen, voorzitter, J. G. J. Bosman, L. van Dommelen, G. J. H. Dujardin, M. Gerschtanowitz, J. Miedema Jr. en J. P. M. A. Smulders; secretaris was de heer H. W. Hagenberg. Van specifieke betekenis is in dit opzicht de reclamecampagne, die in september 1960 is gestart onder het motto „Samen naar de film ja, gezellig!". Deze slagzin, die inmiddels bij het publiek een welbekende klank heeft gekregen, vormt in combinatie met het roosembleem het wezenskenmerk van de actie, welke zich met name richt op de gehuwden. Uit het motievenonderzoek, hetwelk in de loop van 1959 is ingesteld, is namelijk gebleken, dat bij deze categorie, en vooral bij de gehuwde vrouw, de be hoefte aan bioscoopbezoek het grootst is. De door de N.V. Smit's Reclame-, Advies- en Servicebureau ontworpen campagne is op de uitkomsten van dit onderzoek gebaseerd. Het hoge peil van de collectieve reclamecampagne moge blijken uit het feit, dat zij reeds kort na haar aanvang twee maal is onderscheiden en wel in het kader van de prijsvraag Bekroning Advertentiecampagnes 1960, georganiseerd door de N.V. De Arbeiderspers, mede onder auspiciën van de Bond van Adverteerders en de Vereniging van Erkende Reclamebureaus, alsmede door de Jury Advertentieprijzen 1960 van het Genootschap voor Reclame. Het verdient de aandacht, dat bij de campagne onderscheid is gemaakt tussen de advertenties voor de dagbladen en die voor de zogenaamde opiniepers,- in overeen stemming met de conclusies van het motievenonderzoek is ernaar gestreefd de meer selecte lezerskring van de opiniebladen op passende wijze te benaderen. Het eerste jaar van de advertentiecampagne in de dagbladen en in een aantal opinie bladen, lopende van 1 september 1960 tot 1 september 1961, heeft aangetoond, dat 44

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 45