Ook heeft de dienst waardevolle arbeid kunnen verrichten in het verkeer met de pers
ten tijde van de Internationale Filmweek Arnhem 1961 en bij andere gelegenheden.
Het is een verheugend verschijnsel, dat de persdienst heeft bijgedragen tot een ver
hoogde publiciteit over film en bioscoop in het algemeen.
TELEVISIE
Het televisievraagstuk in zijn vele facetten heeft in het achterliggende jaar weer de
bijzondere aandacht van het Hoofdbestuur gehad.
De belangstelling van het Nederlandse publiek voor het medium televisie heeft nog
steeds niet haar verzadigingspunt bereikt. Als bewijs hiervoor moge gelden de nog
immer voortdurende toeneming van het aantal geregistreerde televisietoestellen in
ons land. Op 1 januari 1961 bedroeg dit aantal 801.448 en op 1 januari 1962 1.039.858,
dat wil zeggen een stijging van meer dan 25%. Dit toont aan, dat het televisietoestel
in het Nederlandse huisgezien een even gewoon verschijnsel aan het worden is als de
radio dat tot nu toe was, waarbij echter in aanmerking moet worden genomen, dat
de televisie meer nog dan de radio de aandacht van het hele gezin opeist. Het kan
niet anders, of deze ontwikkeling zal grote wijzigingen aanbrengen in de sector van
de ontspanning, speciaal in ons land, waar het huiselijk element het levenspatroon
toch al in belangrijke mate beheerst.
Bij meer dan een gelegenheid heeft het Hoofdbestuur te kennen gegeven, dat het
televisiemedium een uiting is van de voortschrijdende techniek, die nu eenmaal niet
is af te remmen. Vooral de bioscoop zal mede door verwantschap in visueel opzicht
de sterke concurrerende invloed van de televisie hebben te ondergaan. Het film
en bioscoopbedrijf ducht deze concurrentie niet. Het stelt het bedrijf echter teleur,
dat de Rijksoverheid, die bijzonder krachtige pogingen in het werk stelt om het
nieuwe medium tot ontplooiing te brengen, verzuimt om gelijktijdig in de sector van
de ontspanning en in het bijzonder in de sector van het film- en bioscoopbedrijf de
voorwaarden te scheppen die een eerlijke concurrentiestrijd met de televisie mogelijk
maken. Vooralsnog heeft de televisie ten gevolge van het feit, dat zij krachtens con
cessie van de Rijksoverheid werkt, een in wezen monopolistische positie en geniet
zij ook in andere opzichten enorme steun, zodat van normale concurrentieverhou
dingen in de sector van het vermaak geen sprake kan zijn.
Het Hoofdbestuur heeft zowel in het verleden als in het verslagjaar niet nagelaten
de overheid te attenderen op deze onbillijkheid zo dikwijls daartoe aanleiding be
stond. Elders in dit jaarverslag wordt dit aspect belicht onder meer in betrekking tot
het lastenvraagstuk en het nieuwe ontwerp-Bioscoopwet.
Wat de relatie tot het nieuwe medium zelf betreft meent het film- en bioscoopbedrijf
van de zijde der overheid, alsook van de instellingen, die met overheidsvergunning
televisie in ons land exploiteren, een politiek van redelijkheid en rechtvaardigheid te
mogen verwachten, een politiek, waarbij met de belangen van dit bedrijf rekening
wordt gehouden. De televisie maakt immers bij haar programmering in aanzienlijke
mate gebruik van film, tengevolge waarvan de beide media elkaar op meer dan één
gebied raken. Het zou van heel weinig werkelijkheidszin getuigen, wanneer het film
en bioscoopbedrijf zich zou verzetten tegen een toepassing van het filmmedium voor
specifieke televisiedoeleinden. Zodra de televisie haar programma's evenwel wenst
te vullen met films, die speciaal zijn vervaardigd voor vertoning in de bioscopen en
wier amortisatie alleen te verwezenlijken is door inschakeling van het apparaat der
46