bioscopen, komt de zaak anders te liggen. De speelfilm, die in haar huidige vorm thans algemeen wordt erkend als een waardevol cultuurgoed, heeft alleen bestaans mogelijkheden bij handhaving van het distributie-apparaat der bioscopen. Op grond hiervan meent het bioscoopbedrijf principieel het uitsluitend recht tot exploitatie van speelfilms te mogen opeisen en meent het zich te mogen beschermen op gelijksoortige wijze als in andere takken van ontspanning geschiedt. Dit klemt des te meer, omdat het bedrijf dooreengenomen grotere concurrentie ondervindt van de uitzending van speelfilms door de televisie, hoe onvolmaakt in technisch opzicht ook, dan van andere televisieprogramma's. Niet alleen op het gebied van de vertoning van speelfilms, doch eveneens op dat van de productie en fabricage van speciale televisiefilms, acht het Hoofdbestuur een taak voor het filmbedrijf aanwezig. Het College is de opvatting toegedaan, dat dit bedrijf de outillage en de mensen bezit die in belangrijke mate in de filmbehoeften van de televisie kunnen voorzien. Het spreekt vanzelf, dat deze gecompliceerde situatie en de steeds weer nieuwe ont wikkelingen op het terrein van de televisie het Hoofdbestuur bij het bepalen van zijn beleid voor grote moeilijkheden plaatst. Vanaf het ogenblik, dat het Hoofdbestuur met het vraagstuk van de televisie is geconfronteerd, is het ervan uitgegaan, dat de televisie als massamedium weliswaar een zeer vooraanstaande plaats zal innemen in de ontspanningssector, doch dat de bioscoop op dit terrein haar eigen taak heeft en deze ook in de toekomst zal behouden. Het komt er echter op aan in de verhouding tot de televisie te streven naar een toestand van coëxistentie, naar een juiste af bakening van taken der beide media. De overeenkomst welke het Hoofdbestuur met de Nederlandse Televisie Stichting en de daarin samenwerkende omroepverenigingen (A.V.R.O., K.R.O., N.C.R.V., V.A.R.A. en V.P.R.O.) heeft gesloten, dient in het licht van deze beleidslijn te worden bezien. Dit accoord loopt van jaar tot jaar en wordt automatisch verlengd, tenzij een der partijen gebruik wil maken van haar bevoegdheid tot opzegging. Volgens de over eenkomst zal de televisie speelfilms uitsluitend betrekken van de leden-filmverhuur- ders van de Bond, met dien verstande, dat niet meer dan één film per week wordt uit gezonden. Deze uitzending mag alleen geschieden op dinsdag, woensdag of donderdag. In de practijk is dinsdagavond de vaste filmavond van de televisie. Verder is overeen gekomen, dat de bioscooppremière der uit te zenden films meer dan 40 maanden tevoren moet hebben plaats gevonden. Een gemengde commissie van vertegen woordigers van de N.T.S. en van de Bond kan op de desbetreffende bepaling uitzonde ringen toestaan. Speciaal voor de televisie vervaardigde films, korte films en films met een documentair karakter kunnen ook van niet-Bondsleden worden betrokken. Voorts behelst de overeenkomst een regeling betreffende de vervaardiging van actuali- teitenfilms door leden van de Bond voor gebruik door de televisie. In het verslagjaar hebben zich enige kwesties voorgedaan tussen de Bond en de N.T.S. aangaande de uitzending van films, welke kwesties mede voortsproten uit een verschil van opvatting over de interpretatie van enige bepalingen der overeenkomst. Het laat zich aanzien, dat het contact van het Hoofdbestuur met de Raad van Beheer der N.T.S. tot gevolg zal hebben, dat deze kwesties in de toekomst kunnen worden ver meden. De gemengde commissie voornoemd heeft in een zeer beperkt aantal gevallen dispensatie verleend. Namens de Bond hadden in deze Commissie wederom zitting de heren C. J. Blad, C. S. Roem en R. Uges; de Bondsdirecteur fungeerde als plaatsver- 47

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 48