TER INLEIDING Wie zich de moeite getroost van dit uitvoerig verslag van de Bondswerkzaamheden over 1961 kennis te nemen, zal méér nog dan door de verscheidenheid van de be handelde onderwerpen getroffen worden door hun onderlinge samenhang; de be stuurlijke taken en functies in het film- en bioscoopbestel vereisen dientengevolge grotere coördinatie. De film- en bioscoopondernemers hebben, voordat het integratiebegrip gemeengoed was geworden, onderkend hoe de problemen, waarvoor zij zich regelmatig gesteld zagen, in elkaar grepen dan wel raakpunten vertoonden; hieruit is consequent een integrale organisatorische aanpak ontstaan. De naam van onze organisatie, om historische redenen gehandhaafd, moge nog wel de uitsluitende behartiging van de belangen van het bioscoopbedrijf suggereren, haar structuur is al tientallen jaren zó veranderd, dat ook de belangen van importeurs en leveranciers van films, van laboratoria en filmproducenten, die allen inmiddels lid zijn geworden, gelijkelijk aan haar zorgen zijn toevertrouwd. Dat men ondanks deze heterogene samenstelling evenwicht heeft bereikt tussen de individuele en gezamenlijke rechten en verplichtingen met inachtneming van de sociale en culturele causaliteit getuigt van begrip voor het algemeen bedrijfsbelang. De verschillende hoofdstukken maken dit duidelijk. Zo staat het vast, dat de leve ringsvoorwaarden van films selectief hebben gewerkt met betrekking tot de program mering, haar niveau hebben verbeterd en de onafhankelijkheid van de Nederlandse ondernemers in dit bedrijf hebben behouden en versterkt; uit het aantal geïmporteer de films zowel als uit de speling in de auteursprijzen blijkt daarentegen, dat de markt elastisch en de import vrij gebleven is. Dank zij een succesvol vestigingsbeleid in de loop der jaren zijn in het Nederlandse bioscoopbedrijf de krachtig toenemende concurrentie van andere media ten spijt cata strofen, zoals deze zich in onze nabuurlanden voordoen, tot heden achterwege ge bleven. Het aantal zaken en zitplaatsen is in vergelijking met andere jaren op het zelfde niveau gehandhaafd. Het incasseringsvermogen, waarvan het bioscoopbedrijf blijk geeft, komt op zijn beurt de productie en de verhuur rechtstreeks ten goede. De verplichting tot contante betaling in het onderling handelsverkeer heeft zulks mede bevorderd. Alle bedrijfstakken blijken hiermede gediend te zijn, zulks in tegenstelling met onze nabuurlanden, waar de langlopende debiteurenposities een element van grote onzekerheid vormen voor producent en leverancier. Hetgeen voorts over de technische voorlichting, de controle en de opleiding gerapporteerd wordt, geldt alweer in hoofdzaak de exploitant, maar het dient niet minder de leverancier door be sparingen aan verlies op steeds kostbaarder wordend materiaal. Ook de pogingen tot verkrijging ener fiscale herziening dienen duidelijk de algemene belangen van dit bedrijf evenals die tot vermindering of opheffing van belemmeren de wettelijke bepalingen. Hetzelfde geldt voor de collectieve propaganda. Bij de arbi trage, bij de regeling van de pensioenen, bij het sociaal overleg, bij de overeenkomsten met de televisie en de niet-commerciële instellingen zijn producenten, verhuurders en exploitanten gelijkelijk betrokken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 4