Zodanig zijn deze belangen geïntegreerd in het organisatiewerk, dat alle bedrijfstakken in de uitvoerende organen vertegenwoordigd zijn en overstemming door een nume rieke meerderheid in besturen en Ledenraad uitgesloten is. In de essentiële besluit vorming geldt zelfs een gekwalificeerde meerderheid. De jarenlange samenwerking in het film- en bioscoopbedrijf heeft geresulteerd in een opmerkelijke solidariteit, die op haar beurt activiteiten heeft mogelijk gemaakt, waar bij ook de ontwikkeling van onze filmcultuur en onze minderheidspositie temidden van de filmgroten in het Europees verband ten nauwste betrokken is. Zo is de reglementaire bescherming van het Nederlandse journaal en de Nederlandse filmproductie en de aankoop en inrichting van de speelfilmstudio in Duivendrecht tot stand gekomen met medewerking van alle belangengroepen, evenals de mede oprichting van en de samenwerking met het Nederlands Filminstituut tot bevorde ring van filmvoorlichting, filmvorming en filmstudie. Dit is ook het geval met de stichting van de filmschool als noodzakelijk sluitstuk op de continuïteit in de pro ductie. Al deze activiteiten, waarbij men zich door de overheid gesteund weet, zullen in de komende jaren ons nationale filmleven een geheel ander, meer eigen aspect geven. Duidelijker nog dan de toewijding waarmede vertegenwoordigers van onze organisatie in samenwerking met autoriteiten hun werkkracht en ervaring ten beste geven in de respectieve colleges van bestuur, demonstreren de cijfers uit de accountantsrapporten van onze organisatie wat men in de loop der jaren voor de ontwikkeling van het filmwezen in eigen land heeft overgehad. Het bioscoopbedrijf betaalde sedert de be vrijding bijvoorbeeld ruim vijftien millioen een auteurs- en materiaalkosten voor het Nederlands journaal. Het bedrijf als geheel voteerde één millioen zeshonderdduizend gulden voor de inrichting van de speelfilmstudio; twee millioen voor de verdere ont wikkeling van de Nederlandse speelfilmproductie met een doorlopend crediet van driehonderdduizend gulden. Een en ander geschiedt in nauwe samenwerking met het Rijk. Sedert de oprichting van het Productiefonds mag dit jaar de vijftiende speelfilm in successie worden verwacht, hetgeen op grotere continuïteit wijst dan ooit tevoren. Op dezelfde wijze werd bijna tweehonderdduizend gulden gevoteerd ten behoeve van het Nederlands Filminstituut, bijna honderdduizend gulden voor de filmschool in de korte tijd van haar bestaan, zestigduizend gulden voor technische opleiding en vijfenzestigduizend gulden voor wetenschappelijke research en een millioen voor collectieve publiciteit. In vergelijking met de tientallen millioenen, waarmede Rijk en gemeenten concur rerende media financieren dan wel subsidiëren, zijn deze bedragen, opgeteld bij het geen het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ter beschikking stelt, gering. Zij zijn ontoereikend om de achterstand in te lopen van het onderontwikkeld filmgebied in eigen land. Maar de wijze, waarop ze betaald en besteed worden is dunkt ons manifest voor de intense belangengemeenschap tussen alle geledingen van ons bedrijf en het algemeen filmwelzijn. De filmontwikkeling is geen aangelegen heid, die men zou kunnen isoleren ten behoeve van steriele pretenties of verstoppen in de hoeken en gaten van het particularisme, maar zij is als een levenwekkend element geïntegreerd in het gehele filmbestel. En hiervan is en blijft het bedrijf de motor, zoals bij de behandeling van het betreffende hoofdstuk van de Rijksbegroting tijdens het verslagjaar in ons parlement terecht erkend is. Wil deze motor op het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 5