opzichte van een verzoek van ons Bestuur om bij
de Ledenraad een voorstel aanhangig te maken
voor een regeling, waarmede voorkomen zou wor
den, dat re-issue-rechten aan derden verkocht wor
den, voordat de oorspronkelijke licentiehouder ge
legenheid heeft verkregen zich over de verlenging
van zijn rechten uit te spreken. Naar aanleiding
hiervan heeft het Bestuur aan de afdelingsvergade
ring van 28 april voorgesteld om krachtens artikel
21 van het Afdelingsreglement een Besluit inzake
Tweede Monopole en Re-issuerechten vast te
stellen. Dit besluit, dat met op twee na algemene
stemmen werd goedgekeurd, behelst een voor
schrift aan de afdelingsleden om overeenkomsten
ter zake van exploitatierechten van een film, die
reeds eerder door een der leden-filmverhuurders
in Nederland is geëxploiteerd, niet eerder aan te
gaan, dan nadat twee jaar zijn verstreken sedert
de dag, waarop het recht van laatstbedoeld lid-
filmverhuurder is geëindigd. Afwijking van dit
voorschrift is alleen toegestaan met schriftelijke
toestemming van het lid-filmverhuurder, dat de
rechten van de desbetreffende film in Nederland
eerder heeft geëxploiteerd.
Uiteraard kon dit Besluit niet eerder in werking
treden dan nadat gebleken zou zijn, dat het Hoofd
bestuur geen gebruik zou maken van zijn vernieti-
gingsbevoegdheid. Inderdaad bleek het Hoofd
bestuur bezwaren te hebben. Het Afdelingsbestuur
heeft ter ondervanging van deze bezwaren een
oplossing voorgesteld, waaromtrent echter bij het
einde van het verslagjaar nog geen uitsluitsel was
verkregen.
KEURINGSKAARTEN
In het vorig jaarverslag is melding gemaakt van
een verzoek van het Afdelingsbestuur aan het
Hoofdbestuur om bij de Ledenraad een voorstel
aanhangig te maken, dat gericht was op een ver
eenvoudiging van het systeem van verzending van
keuringskaarten. Aan dit verzoek heeft het Hoofd
bestuur gevolg gegeven. Het voorstel werd ook
geplaatst op de agenda van de vergadering van de
Ledenraad, maar het was bij het einde van het
verslagjaar nog niet behandeld.
VERVROEGING VERTON INGSWEEK
Het plan van een aantal premièretheaters in Am
sterdam, Den Haag en Rotterdam om bij wijze van
proef de aanvang der vertoningsweek van vrijdag
op donderdag te stellen, is verschillende malen in
de ledenvergaderingen der Bedrijfsafdeling be
sproken. De meningen daarover waren verdeeld.
Besluiten dienaangaande werden niet genomen,
aangezien ingevolge artikel 3 der Bondsvoorwaar-
den afwijking van de voorgeschreven vertonings
week mogelijk is bij overeenkomst tussen verhuur
der en huurder. De tegenstanders van het plan
bleken bereid aan het plan mede te werken ten
einde de vereiste uniformiteit te verzekeren. Wel
verlangde men, dat de proef zou worden beperkt
tot de drie grote steden. Zouden ook een aantal
provinciebioscopen de aanvang van haar ver
toningsweek naar donderdag gaan verschuiven,
dan zou er een chaotische toestand ontstaan, waar
door de tijdige leverantie van films in gevaar zou
komen. Verder werd het standpunt ingenomen, dat
bij vervroeging van de aanvang der vertonings
week naar donderdag ook de termijn, waarbinnen
over prolongatie moet worden beslist, behoort te
worden vervroegd van dinsdagmorgen naar maan
dagmorgen vóór 12 uur.
De verschillende besprekingen, die over het plan
gevoerd zijn tussen de vertegenwoordigers der
premièretheaters en het Bestuur van de Bedrijfs
afdeling waren gekenschetst door een geest van
begrip voor eikaars belangen. Het viel dan ook te
betreuren, dat de premièretheaters ten slotte plot
seling aankondigden, dat de proef op 12 oktober
zou beginnen en dat zij niet bereid bleken gevolg
te geven aan een verzoek van onze Afdeling om de
proef één week later te laten aanvangen teneinde
de filmverhuurders de gelegenheid te geven de
noodzakelijke voorbereidingen te treffen.
Het Bestuur volgt de resultaten van de proef met
de vervroegde aanvang der vertoningsweek nauw
lettend. Bij het einde van het verslagjaar waren
echter nog geen gegevens beschikbaar, die een
oordeel over het al dan niet slagen van de proef
mogelijk maken. Wel is gebleken, dat de filmver
huurders de technische moeilijkheden, welke als
gevolg van de veranderde vertoningsweek ontston
den, hebben weten op te lossen.
TELEVISIERECHTEN
In de jaarvergadering der Bedrijfsafdeling is een
motie aangenomen, waarin wordt uitgesproken, dat
de minimumprijs voor het afstaan van films voor
een televisie-uitzending, als vermeld in de over
eenkomst tussen de Bond en de Nederlandse Tele
visie Stichting, niet meer in overeenstemming is
met het sterk uitgebreide aantal televisietoestellen.
Aan het Hoofdbestuur is verzocht stappen te onder
nemen, welke tot een verbetering van de minimum
prijs kunnen leiden. Het Hoofdbestuur gaf er de
voorkeur aan, dat de prijsbepaling op normale
wijze tot stand zou komen in het zakelijk verkeer
tussen filmverhuurders en de N.T.S., het daarbij
aan het inzicht van het Afdelingsbestuur over-
69