latend ter zake nader overleg met de N.T.S. te
plegen. Het Bestuur is begonnen met het vragen van
informaties aan de leden-filmverhuurders over de
betaalde prijzen. Bij het einde van het verslagjaar
waren de nodige gegevens verzameld. Deze zullen
door het Bestuur worden bestudeerd teneinde na
te gaan, of en zo ja welke stappen te dezer zake
moeten worden genomen.
Het reeds van vorig jaar daterend plan om regle
mentaire voorschriften te maken met betrekking
tot het vaststellen van een maximumvergoeding
te betalen aan de buitenlandse filmleverancier voor
de overdracht van televisierechten bleek ten slotte
bij het Hoofdbestuur niet aan te slaan. Nadere be
studering van de internationale ontwikkeling gaf
het Afdelingsbestuur de overtuiging, dat het thans,
in tegenstelling tot twee jaar geleden, niet meer
mogelijk is een maximumprijs, zoals men die ge
dacht had, algemeen doorgevoerd te krijgen, zodat
het plan onuitvoerbaar moet worden geacht.
INTERNATIONALE ORGANISATIE VAN
FILMVERHUURDERS
De ontwikkeling van de Fédération Internatio
nale des Associations de Distributeurs de Films
(F.I.A.D.) is in het verslagjaar in een kalm tempo
voortgezet. Aan de algemene vergadering, die op
19 en 20 december te Rome is gehouden en waar
aan de heer H. S. Boekman heeft deelgenomen, is
verslag uitgebracht over de activiteiten, welke de
F.I.A.D. in de eerste twee jaar van haar bestaan
heeft ontwikkeld. Voor een meer gedetailleerd
overzicht moge verwezen worden naar het jaar
verslag van het Hoofdbestuur.
Hier moge volstaan worden met te vermelden, dat
het Afdelingsbestuur het van groot belang acht
de ontwikkeling van de F.I.A.D. nauwlettend te
volgen en aan de activiteiten van deze internatio
nale organisatie deel te nemen. Daarbij moet in het
oog worden gehouden de snel groeiende inter
nationale samenwerking en de dominerende posi
tie, welke de grote landen daarbij innemen met het
niet denkbeeldige gevaar van verwaarlozing van
de belangen van Nederland en andere kleine
landen.
KWESTIES MET BUITENLANDSE LEVERANCIERS
Het aantal kwesties met buitenlandse leveranciers
bleef beperkt tot één nogal ingewikkelde affaire,
waarbij twee Afdelingsleden waren betrokken.
Het Bestuur kon geen maatregelen nemen, aange
zien de zaak aanvankelijk aan het oordeel der
Bondsarbitrage werd onderworpen. Er volgde een
onbevoegdheidsverklaring op formele gronden.
FILMKEURING
Het feit, dat verschillende leden van onze Afdeling
het in menig geval niet eens zijn geweest met de
keuringsuitslagen betreffende hun films, heeft
generlei afbreuk gedaan aan de goede verstand
houding tussen de leiding van de Centrale Com
missie voor de Filmkeuring en het filmverhuur-
bedrijf.
NAKEURING
De Katholieke Filmcentrale heeft in het verslag
jaar 471 in 1960: 403) hoofdfilms gekeurd. In
164 gevallen (in 1960: 130) is de K.F.C, afgeweken
van de uitslag van de Rijksfilmkeuring. In totaal
werden 33 (19) films, waarvan er door de Rijks
filmkeuring één (geen) was toegelaten voor per
sonen boven veertien jaar en 31 (19) voor perso
nen boven achttien jaar, ontoelaatbaar verklaard.
Van de films, die de Rijksfilmkeuring voor alle
leeftijden had toegelaten, heeft de K.F.C, er 14 (5)
in de klasse B en 1 (3) in de klasse Cl ingedeeld.
Van de films, toegelaten door de Rijksfilmkeuring
voor personen boven veertien jaar heeft de K.F.C,
er 14 (26) ingedeeld in de klasse Cl, 8 (11) in de
klasse CII, één (geen) in de klasse CIII en één
(geen) ontoelaatbaar verklaard. Van de films, die
de Rijksfilmkeuring had toegelaten voor personen
boven achttien jaar, heeft de K.F.C, er 58 (42) in
gedeeld in de klasse CII, 35 (24) in de klasse CIII
en 32 (19) ontoelaatbaar verklaard.
Deze gegevens wettigen de conclusie, dat de na
keuring is verscherpt. Het schijnt, dat de leiding
van het nakeuringsorgaan de tekenen des tijds
slecht verstaat. Dat de weerzin, ook in politieke
kringen tegen de gedwongen nakeuring, toeneemt,
blijkt ten duidelijkste uit de reacties van een groot
aantal Tweede Kamerleden op het voorstel tot
wijziging van de Bioscoopwet.
RECLAMEMATERIAAL
De besprekingen tussen het Dagelijks Bestuur van
de Afdelingsraad en het Afdelingsbestuur, waar
mede in 1960 een aanvang werd gemaakt, zijn in
het verslagjaar voortgezet. Het is gebleken, dat het
Dagelijks Bestuur van de Afdelingsraad de mini
mumnormen voor het leveren van reclamemate
riaal vastgesteld in de ledenvergadering van de
Bedrijfsafdeling op 7 oktober 1960, op een aantal
punten niet bevredigend achtte.
De volgende minimumnormen voor het leveren
van reclamemateriaal voor films, die tenminste een
halve week worden vertoond, zijn door het Bestuur
en het Dagelijks Bestuur van de Afdelingsraad aan
vaardbaar geacht:
70