aan de leden ter beoordeling voorgelegd. Dit ont werp was door het Bestuur na ampel overleg met de R.V.D. tot stand gebracht en bevatte diverse verbeteringen ten opzichte van het tot dusverre geldende contract. Desondanks kon het ontwerp in de ogen van de leden geen genade vinden en wenste de vergadering tot een geheel andere opzet te komen. Daar dit omvangrijke en zeer belangrijke probleem niet in één vergadering kon worden afgedaan, volgde na tussentijds overleg met een aantal indi viduele leden op 23 October een derde buiten gewone ledenvergadering, waarin het aan de wen sen der leden aangepaste en aldus geheel gewijzig de contract opnieuw ter discussie werd gesteld. Het Bestuur werd verzocht het overleg met de R.V.D. te hervatten, ook al had het in beide laatste ledenvergaderingen reeds onomwonden laten weten, dat naar zijn overtuiging het uitgangspunt van het nieuwe concept, zijnde de overdracht van het auteursrecht aan de cineast, voor de R.V.D. onaanvaardbaar zou zijn. Tegen het einde van het verslagjaar waren met betrekking tot het nieuwe ontwerp nog geen be slissingen genomen. In genoemde twee ledenvergaderingen is verder nog uitvoerig aandacht geschonken aan een brief van een der leden betreffende het betalen van de zogenaamde retourcommissies bij de vervaardiging van reclamefilms, het werken voor niet-leden van de Bond en de berekening van copieprijzen aan opdrachtgevers. Het bestuur zal zich in het komende jaar met deze onderwerpen bezig houden en de leden te zijner tijd nadere voorstellen doen. De kostenrekening betreffende het aandeel van de Afdeling in de Filmweek Arnhem 1961, waarom trent elders in dit verslag nadere bijzonderheden zijn vermeld, bleek door onvoorziene omstandig heden een nadelig saldo te vertonen, weshalve in de vergadering van 23 oktober werd besloten de bijdrage per lid te verhogen tot 150,Naar aan leiding hiervan werd bovendien door het Bestuur voorgesteld zich reeds in 1962 te beraden over de mogelijke representatie van de Afdeling tijdens de in 1963 te houden Filmweek en daartoe tijdig de nodige fondsen bijeen te brengen. In de vergadering van 23 oktober kwam verder een bestuursvoorstel aan de orde om artikel 4 van het Afdelingsreglement zodanig te wijzigen, dat het aantal bestuursleden desgewenst zou kunnen worden uitgebreid. Dit voorstel werd met algemene stemmen aangenomen, waarna aan het Hoofd bestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond werd verzocht het bij de Ledenraad aanhangig te maken. Aldus geschiedde en in zijn vergadering van 11 december werd de gewenste wijziging door de Ledenraad in het Afdelingsreglement aangebracht. Tenslotte deed het Bestuur nog mededelingen over een bespreking die is gevoerd met vertegenwoor digers van het Bestuur van de Stichting Productie fonds voor Nederlandse Films, waarbij is komen vast te staan, dat het Stichtingsbestuur begrip heeft voor de grote financiële risico's die de pro ducenten van Nederlandse speelfilms ondanks de steun van het Fonds lopen. De gedelegeerden van het Stichtingsbestuur gaven te kennen, dat met het oog daarop wordt overwogen de bijdrage per film zodanig te verhogen, dat bij een normale productie het eigen risico van de producent tot een redelijk bedrag beperkt blijft. BESTUURSWERKZAAMHEDEN Het Bestuur was evenals in 1960 samengesteld uit de heren C. S. Roem, Voorzitter, L. W. R. Meyer, Vice-Voorzitter, Mr. H. B. F. J. A. Peters, Secre taris, M. de fylaas, Penningmeester en T. de Wit, lid, terwijl als Administrateur optrad de heer L. Claassen. Er zijn twaalf bestuursvergaderingen gehouden, waarin naast het reeds genoemde R.V.D.-opdracht contract en de voorbereidingen voor de Filmweek, Arnhem, talrijke zaken aan de orde kwamen. Aan de Commissie Nieuwe Zaken zijn adviezen uitgebracht inzake de aanvragen van de heer J. Schefer te Voorburg om toestemming tot het gaan exploiteren van een filmproductiezaak; van de N.V. Oscar Films te Amsterdam tot het gaan ex ploiteren van een filmproductiezaak; van de heren P. H. Frankfurther en J. M. L. van der Heyden te Amsterdam voor het gaan exploiteren van een filmproductiezaak onder de naam Pan Film, en van het Filmbedrijf Studio Bob Kommer CV. 's-Gra- venhage tot het gaan exploiteren van een film fabriek en een filmproductiezaak. Ondanks het verzet van het Bestuur in één dezer zaken verleen de de Commissie Nieuwe Zaken in alle genoemde gevallen de gevraagde toestemming, zij he*t dat aan de beslissing ten opzichte van Pan Film bepaalde voorwaarden werden verbonden. Een vijfde aan vrager trok op advies van het Bestuur zijn verzoek voorlopig in, teneinde eerst de nodige practische ervaring op te doen. 75

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1961 | | pagina 74