40
Televisie
De televisie is in ons land nog steeds in volle ontwikkeling. Eind 1966 bedroeg het
aantal geregistreerde televisietoestellen 2.369.997, hetgeen een toeneming bete
kent in 1966 van 256.977 apparaten. Gezien het feit, dat de toeneming van het
aantal televisietoestellen in 1965 276.546 bedroeg, is er nochtans een lichte terug
gang van de jaarlijkse toeneming te constateren, die er op duidt, dat, ongeacht
andere faktoren die de aankoop van nieuwe toestellen mogelijk mochten hebben
geremd, het verzadigingspunt dichterbij komt. De betekenis en de positie van de
televisie in ons land worden echter niet uitsluitend bepaald door het aantal toe
stellen. De groeiende ontvangstmogelijkheden, ook van buitenlandse zenders, spelen
daarbij tevens een rol. De belangstelling voor de televisie zal daarenboven stellig
nieuwe impulsen krijgen, wanneer te zijner tijd kleurentelevisie haar intrede zal
doen.
Een medium dat op het gebied van de vrijetijdsbesteding een zo voorname
faktor vormt, zal uiteraard ook zijn invloed doen gelden in de sektoren van film
en bioscoop. Het spreekt daarom vanzelf, dat het Hoofdbestuur in het verslagjaar
weer veel aandacht heeft moeten schenken aan aangelegenheden op televisie
gebied waarmede het film- en bioscoopbedrijf direkt of indirekt van doen heeft.
De voorziening van de Nederlandse televisie met speelfilms bleef geregeld krachtens
het desbetreffende akkoord met de Nederlandse Televisie Stichting en de daarin
verenigde omroepverenigingen A.V.R.O., K.R.O., N.C.R.V., V.A.R.A. en
V.P.R.O. In het najaar is ook de T.R.O.S. tot het accoord toegetreden, hetgeen
een uitvloeisel was van de omstandigheid, dat aan de T.R.O.S. een tijdelijke zend
machtiging werd verleend en deze instelling bijgevolg eveneens in de N.T.S. werd
opgenomen. De regeling als zodanig heeft in het verslagjaar geen wijziging onder
gaan. Zij maakt het de Nederlandse televisie mogelijk over de beide kanalen in totaal
omstreeks 90 hoofdfilms uit te zenden, onder hoofdfilms in dit verband te verstaan
films met een vertoningsduur van meer dan 60 minuten. In het algemeen zal de
televisie per week en per zender niet meer dan één hoofdfilm uitzenden. De voor
ziening van de televisie met deze films, alsook van alle overige films, geschiedt in
beginsel door de leden-filmverhuurkantoren, met dien verstande, dat speciaal voor
de televisie gemaakte films en andere categorieën van films die normaal niet in de
bioscopen worden vertoond, door de televisie vrijelijk van niet-Bondsleden kunnen
worden betrokken. Bij de levering van films aan de televisie dienen de leden-film
verhuurkantoren de bepaling in acht te nemen, dat de première van deze films,
voorzover een vertoningsduur van 30 minuten te boven gaande, alleen geschiedt
op een van de dagen maandag, dinsdag of woensdag. Nochtans zal op ten hoogste
twaalf weken per jaar, behoudens tijdens schoolvakanties, een film op zaterdag
middag mogen worden uitgezonden. Laatstbedoelde mogelijkheid is beperkt tot
films die door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring zijn toegelaten voor
personen van alle leeftijden. Een gemengde commissie kan in bepaalde gevallen
dispensatie verlenen van de in de overeenkomst neergelegde regeling. In deze com
missie hadden in 1966 voor de N.T.S. zitting de heren J. W. Rengelink en Mr.
A. H. v.d. Veen en voor de Bond de heren C. J. Blad, C. S. Roem en R. Uges. In
de vakature van een derde, de televisie vertegenwoordigend, lid werd in het ver
slagjaar niet voorzien. De heer Uges fungeerde als voorzitter der commissie. De
Bondsdirecteur trad op als plaatsvervangend lid voor de afgevaardigden van de
Bond in de commissie.
Omtrent het door de N.T.S. ingestelde informatieve filmprogramma, dat onder de
titel „Première" tweewekelijks wordt uitgezonden op het tweede net, heeft over-