Uit de rapporten van de afdelingen was evenwel gebleken, dat de gestelde kan
didaten niet op een zodanige medewerking en steun zouden kunnen rekenen.
Mede in aanmerking genomen de omstandigheid, dat dit initiatief voor een prak
tische oplossing van tijdelijke aard was gekomen uit de colleges die de bedrijfs-
groeperingen vertegenwoordigen, besloot het Hoofdbestuur aan het verzoek van
de Afdelingsraad te voldoen door indiening bij de jaarlijkse ledenvergadering
van een voorstel van orde om de vacature in het Voorzitterschap voorlopig onver
vuld te laten. Dit voorstel werd door de op 24 april gehouden jaarvergadering
aanvaard met 193 tegen 82 stemmen. Voorts werden in deze vergadering de
heren Gerschtanowitz en Smulders bij enkele kandidaatstelling tot leden van het
Hoofdbestuur benoemd. De heer Ooms werd, eveneens bij enkele kandidaatstel
ling, herbenoemd tot lid van het Hoofdbestuur.
De heer Joh. Miedema, die gedurende elf jaar het Voorzitterschap van de Bond
had bekleed en zich in een reeks van meer dan dertig jaar in tal van functies
jegens de Bond bijzonder verdienstelijk had gemaakt, werd bij zijn aftreden als
Bondsvoorzitter door de vergadering benoemd tot erelid van de Bond.
Het Hoofdbestuur, dat on 24 april na afloop van de jaarlijkse ledenvergadering
bijeenkwam, maakte overeenkomstig de bedoeling van de ledenvergadering ge
bruik van zijn statutaire bevoegdheid om de Bondsdirecteur met de waarneming
van het Voorzitterschap te belasten.
Aan het einde van het verslagjaar was het Hoofdbestuur als volgt samengesteld:
J. G. J. Bosman, Waarnemend Voorzitter, W. Hemelraad, Secretaris, A. F. Wolff,
Penningmeester, J. Nijland, Gedelegeerde, J. P. M. A. Smulders, Gedelegeerde, Drs
J. A. M. Bouts, G. J. H. Dujardin, M. Gerschtanowitz en P. J. N. R. Ooms.
Het Hoofdbestuur kwam in 1967 veertien maal bijeen (eveneens veertien in
1966). Het Dagelijks Bestuur vergaderde elf maal (tien vergaderingen in 1966).
Voorbereiding van Statuten- en reglementsherzieningen
In opdracht van het Hoofdbestuur had de Bondsdirecteur op 31 mei 1966 een
rapport aan het college uitgebracht omtrent de vraag, of en in hoeverre de op
bouw van de organisatie herziening behoeft. De Bondsdirecteur kwam daarbij tot
de conclusie, dat, hoewel de bedrijfsorganisatie in haar huidige rechtsvorm diende
te worden gecontinueerd, een nader onderzoek terzake van een aanpassing en
modernisering van de Bondsstructuur zeer gewenst moest worden geoordeeld.
Enige punten die zijns inziens aan een speciale bestudering dienden te worden
32 onderworpen, werden door de Bondsdirecteur nader aangegeven.
De conclusies van het rapport gaven het Hoofdbestuur aanleiding een studiecom
missie ad hoc in het leven te roepen, die tot taak kreeg zich aan de hand van de
door de Bondsdirecteur aangegeven punten uit te spreken over de wenselijkheid
ener reorganisatie van de Bond, zulks eventueel onder aanbieding van een advies
aangaande de noodzakelijk geoordeelde herzieningen. De commissie, die onder
voorzitterschap stond van Mr W. C. van Heuven, rechtskundig raadsman van de
Bond, en die verder was samengesteld uit vooraanstaande bedrijfsgenoten, heeft
haar bevindingen op 20 december 1966 in rapportvorm ter kennis gebracht van
het Hoofdbestuur. Dit rapport bevatte een uitgewerkt plan voor een tamelijk in
grijpende reconstructie.
Het Hoofdbestuur, dat zich in 1967 gedurende een aantal vergaderingen inten
sief met het advies van de studiecommissie heeft beziggehouden, heeft zich met
de daarin neergelegde hoofdlijnen kunnen verenigen. Met de door de commissie