In de tweede plaats verdient de internationale situatie de aandacht. In de andere landen van de Europese gemeenschap bestaan met betrekking tot het B.T.W.- tarief allerlei variaties, maar, hoe het ook zij, de B.T.W.-tarieven zijn daar, met uitzondering van Frankrijk, lager, zowel wat het algemene tarief betreft als speciaal ook wat de tarieven voor de film- en bioscoopsectoren aangaat. Zo kennen bijvoorbeeld België en Italië voor de bioscopen een uitzonderingstarief van 6 In de Duitse Bondsrepubliek heeft men consequent voor het gehele culturele leven met inbegrip van de bioscopen een B.T.W.-heffing van SVz vastgesteld bij een algemeen tarief van 11%. In het kader van het streven van de Europese Gemeenschap om de belastingen en met name de B.T.W. te harmoniseren, past een regeringsbeleid dat op een zodanige harmonisering anticipeert. Dat klemt in het bijzonder voor het film- en bioscoopbedrijf. Met het oog op de steunmaatregelen die de Europese landen ten behoeve van de filmindustrie hebben getroffen, streeft de E.G. voor deze industrie op grond van de bepalingen van het Verdrag van Rome naar de tot standkoming van een gemeenschappelijke markt in de sector van het filmbedrijf. Het beleid van de E.G. is erop gericht de stelsels van steunverlening zodanig te harmoniseren, dat er tussen de lid-staten zo min mogelijk distorsies zullen op treden. Daarbij spelen de fiscale lasten mede een rol van betekenis. Ongeacht de maatregelen die de E.G. in de vorm van richtlijnen heeft getroffen of nog zal treffen, ligt het op de weg van de afzonderlijke lid-staten om zelfstandig maat regelen te ontwikkelen ter opheffing van al te grote verschillen. Gezien de enorme differentiaties tussen de stelsels van steunverlening zou juist op het fiscale terrein een harmonisering nog het eenvoudigst te verwezenlijken zijn. De aangelegenheid van de harmonisering heeft een bijzonder accent verkregen, nu Nederland en België hebben besloten tot een harmonisering op het gebied van de B.T.W. Daarbij is als principe uitgesproken, dat België het systeem van Nederland zal overnemen, volgens hetwelk er één algemeen tarief is en één uit zonderingstarief. Daarenboven streeft men ook per artikel en per dienst naar een volledige uniformiteit van tarieven. Het zou van groot belang zijn, indien op grond van vorenvermelde overwegingen de diensten in de filmsector in de Benelux naar Belgisch voorbeeld in het uitzonderingstarief zouden worden ge plaatst. In het hoofdstuk Nederlandse filmproduktie wordt nog nader ingegaan op de kwestie van de B.T.W.-heffing in het licht van het overheidsbeleid ten behoeve van de Nederlandse film. Het Hoofdbestuur heeft in de beleidsnota, waarvan in de inleiding reeds sprake is geweest en die kort voor de jaarwisseling in 1973 is uitgegaan, de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verzocht de B.T.W.-problema- tiek mede in zijn positiebepaling ten opzichte van het filmvraagstuk te betrekken en zo mogelijk een vorm van gecoördineerd overleg met het departement van financiën tot stand te brengen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1973 | | pagina 13