diezelfde bioscopen door de televisie tegen betaling van onbeduidende bedragen
uitgezonden op alle dagen van de week. De gelijkheid van programmering werkt
extra nadelig op de belangrijkste dagen van de bioscopen: het weekeinde en de
feestdagen. Een dergelijke ontwikkeling zou in ons land met een frequentie van het
bioscoopbezoek die lager is dan in de meeste andere Europese landen, ernstige ge
volgen kunnen hebben.
Het Hoofdbestuur heeft met het oog op de toegenomen neiging om op het week
einde en op feestdagen speelfilms uit te zenden, contact met de Nederlandse
televisie opgenomen teneinde in het kader van de jarenlange goede relatie een
bevredigende oplossing voor dit probleem te bewerkstelligen.
Het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf wordt thans meer dan ooit geconfron
teerd met de consequenties van de toepassing van de Bioscoopwet. Het toelatings
beleid van de filmkeuring biedt zeer weinig houvast voor het inkoopbeleid van de
leden-filmverhuurders. De aanzienlijke kosten, die zijn verbonden aan de import
en het voor vertoning in gereedheid brengen van filmkopieën, blijken ten gevolge
van de onvoorspelbaarheid der keuringsuitspraken menigmaal wegens afkeuring
tevergeefs te zijn gemaakt. Daarnaast blijkt men de wet in toenemende mate buiten
onze kring niet meer au sérieux te nemen. De vertoning van niet gekeurde films
vindt steeds meer plaats. Het voorschrift van artikel 16 van de Bioscoopwet,
volgens hetwelk in het openbaar uitsluitend toegelaten films mogen worden ver
toond, wordt steeds meer ontkracht door het geven van voorstellingen die besloten
heten te zijn, doch in werkelijkheid een normaal openbaar karakter hebben. De
praktijk toont aan, dat zij die op de naleving van de wet toezicht hebben uit te
oefenen, met name de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie en de door B. en
W. benoemde plaatselijke commissies van toezicht, in de bedoelde gevallen aan
een effectieve uitvoering van hun taak niet of nauwelijks toekomen. Ten dele
hangt dit samen met de moeilijke opspoorbaarheid, ten dele met het ontbreken
van een nadere omschrijving in de wet van het begrip „openbare vertoning".
Voor de leden van de Bond, die wel gemakkelijk kunnen worden gecontroleerd en
die forse bedragen aan keuringsrecht moeten opbrengen (in 1973 is dit recht zelfs
verdubbeld), is de huidige toestand hoogst onbillijk. Lang voordat de opvattingen
omtrent de zedelijkheidsnormen in ons land een algemene verruiming ondergingen,
heeft deze bedrijfstak er bij de regering op principiële gronden op aangedrongen,
dat de censuur bij uitzondering voor de openbare vertoning van films in de biosco
pen wordt opgeheven. In het licht van dit initiatief is het wel schrijnend, dat, nu
er geleidelijk communis opino is ontstaan over de wenselijkheid van afschaf
fing van de filmkeuring voor volwassenen en nu de televisie ongehinderd een
ieder kan laten zien wat zij wil, de handhaving van de Bioscoopwet nagenoeg een
zijdig ten nadele van onze bedrijfstak werkt. Het wordt de hoogste tijd, dat de
behandeling van het vraagstuk van de filmkeuring door regering en parlement
een nu al weer ruim tien jaar slepende affaire eindelijk eens wordt afgerond.
De huidige situatie is werkelijk onhoudbaar geworden.