de aangekondigde verhoging naar 16 per
1 januari 1973 onevenredig toenam.
Toen het terzake gevoerd overleg tussen de
Bedrijfsafdelingen Filmverhuurders en Bio
scoopexploitanten in 1972 generlei reusltaat
opleverde, heeft de Bondsraad op voorstel
van het Hoofdbestuur tenslotte een voorlo
pige regeling getroffen namelijk door wijzi
ging van artikel 10 C van het Aanvullings
reglement Bondsvoorwaarden in dier voege,
dat voor de berekening van de filmhuur on
der „opbrengst" zou worden verstaan het
totale bedrag der bruto-ontvangsten aan
toegangsbewijzen onder aftrek van 12/112
(in plaats van 16/116) over het verschil van
bruto-recette en de auteursprijs (filmhuur)
met dien verstande dat in de auteursprijs
de omzetbelasting is begrepen. Deze wij
ziging was als overgangsmaatregel bedoeld
en een nadere oplossing van het probleem
zou voor het einde van 1973 gerealiseerd
moeten worden.
Naar die oplossing is in 1973 naarstig ge
zocht. Van de zijde der exploitantenafdeling
werd aanvankelijk de suggestie gedaan om
een percentage van de recette bij de be
rekening van de filmhuur buiten beschou
wing te laten en het daardoor vrijkomende
bedrag te bestemmen voor restauratie van
bioscopen. De filmverhuurders wezen dit
van de hand. Zij wilden als basis van film-
huurberekening de bruto-recette na aftrek
van deB.T.W. gebruiken, maar dan met ver
hoging van het aldus berekende filmhuur-
bedrag met de B.T.W.
Bij nadere overweging erkende het bestuur
der Bedrijfsafdeling Filmverhuurders, dat
bij het zoeken naar een oplossing uitgegaan
moest worden van het feit dat in het film-
huurbedrag vóór de invoering der B.T.W.
4,8 oude omzetbelasting was inbegrepen.
Tegen het einde van het verslagjaar zag het
er naar uit dat een op dit denkbeeld ge
baseerd voorstel bij beide bedrijfsafdelingen
in goede aarde zou kunnen vallen.
Voor een juiste beoordeling van deze ma
terie is het nodig de gemiddeld betaalde
filmhuur te herleiden tot een percentage
van de bruto-recette. In 1971 bij een heffing
van 12 B.T.W. bedroeg de gemiddelde
filmhuur 35,9 der netto-recette, hetgeen
neerkwam op 32,48 der bruto-recette.
In 1972 bij een heffing van 14 B.T.W. be
droeg de gemiddelde filmhuur 35,4 der
netto-recette overeenkomende met 32,03
der bruto-recette.
In 1973, toen bij de berekening van de film
huur bij een heffing van 16 B.T.W.
slechts 12 als aftrek werd toegepast, be
droeg de gemiddelde filmhuur 36,3 der
netto-recette ofwel 33,91 der bruto-re
cette (alles inclusief B.T.W.).
FILMWEEK ARNHEM
De activiteiten van het afdelingsbestuur met
betrekking tot de internationale filmweek
welke van 30 augustus tot 6 september in
Arnhem is gehouden, zijn beperkt gebleven
tot het opwekken van de afdelingsleden om
films beschikbaar te stellen. Voor wat het
hoofdprogramma in het Rembrandt Thea
ter betreft heeft deze opwekking het be
oogde resultaat gehad. Het waren de films
„Angela" en „The getaway" (Tuschinski),
„Het Dwaallicht" (Gofilex), „La grande
bouffe" en „L'Attentat" (EuroCentra),
„The heartbreak kid" en „Sleuth" (Fox), „La
nuit Américaine" (Warner Bros), „Electra
glide in blue" (Nova), en „What?" (Con
corde).
Ook de bijdragen van de leden-filmverhuur-
ders aan de programma's van de andere
Arnhemse theaters in de filmweek waren
van veel betekenis.
De verhuurders waren overeenkomstig een
voorstel van de in 1972 door de Bedrijfsaf
deling Filmverhuurders ingestelde commis
sie Filmweek ook in de gelegenheid gesteld
één of meer van nog niet in roulatie ge
brachte films naar eigen keus in de Arn
hemse bioscopen voor bedrijfsgenoten, pers
en publiek te vertonen. Hiervoor bestond
echter bij de filmverhuurders weinig be
langstelling.
LICENTIECONTRACTEN
Het Hoofdbestuur heeft het afdelingsbe
stuur advies gevraagd over standaard licen
tiecontracten, ontworpen door de Interna
tionale Organisatie van Filmproducenten.
Het ging om afzonderlijke modellen voor
vaste prijzen en voor percentage basis met
minimum garantie en de daarbij behorende
algemene voorwaarden, die op beide mo
dellen van toepassing zouden zijn.
Bij bestudering kwamen vele bezwaren te
gen op eenzijdige bescherming der produ
centen en licentiehouders gerichte ontwerp-
contracten naar voren. Deze bezwaren zijn
in het aan het Hoofdbestuur uitgebrachte
advies nader uitgewerkt. Daarbij is ook aan
dacht geschonken aan bepalingen die ter
bescherming van de belangen van de film
verhuurders en hun afnemers in de con
tracten behoren te worden opgenomen.
Aangezien er nogal eens moeilijkheden ont
staan met buitenlandse licentiegevers over
het restitueren van vooruitbetaalde licentie-
prijzen (hetzij vaste prijzen, hetzij garantie-