rilion Audiovisual Media.
Tegen het einde van het verslagjaar was
bekend, dat het bovengenoemde comité
„Audio-Visuele Manifestaties" zou worden
omgezet in een stichting, waarin naast de
reeds genoemde participanten ook nog an
dere vertegenwoordigers van het bedrijfsle
ven zouden worden uitgenodigd, opdat in
deze vorm in de toekomst met een zekere
regelmaat manifestaties met opdrachtfilms
en andere a.v.-media, gekoppeld aan selek-
ties voor buitenlandse evenementen, geor
ganiseerd kunnen worden.
BESTUURSWERKZAAMHEDEN
Het Bestuur kwam elfmaal in vergadering
bijeen, terwijl individuele Bestuursleden of
delegaties uit het Bestuur de Afdeling bij
diverse andere vergaderingen, besprekingen
of evenefenten representeerden.
Gedurende de eerste zes maanden van het
verslagjaar hield het Bestuur zich intensief
bezig met de programma's en de resulta
ten van de eerder genoemde ledenverga
deringen, waarbij veel aandacht is besteed
aan de mogelijkheden en de consequenties
van een struktuuronderzoek en aan de tal
rijke door de leden ter tafel gebrachte wen
sen. Dit laatste leidde eerste tot de samen
stelling van een discussienota over de toe
komst van het filmproduktiebedrijf en later
in het jaar tot het ontwerpen van een be
leidsnota, bestaande uit 30 punten, waarvan
de verdere behandeling werd onderbroken
door de reeds gememoreerde wensen ten
aanzien van de herstrukturering der Afde
ling. De besprekingen over een struktuur
onderzoek leidden er tenslotte toe dat, mede
gelet op de in de ledenvergaderingen geop
perde bezwaren, werd besloten af te zien
van een uitgebreid onderzoek met overheids
subsidie, aangezien dit onoverzienbare con
sequenties zou kunnen hebben. Over het
eventueel op gang brengen van een be
perkt intern onderzoek bleef de discussie
enige tijd gaande, vooral op basis van de
daaraan verbonden financiële consequenties
voor de betrokkenen. Tenslotte is deze ma
terie met de nodige vraagtekens voor toe
komstig beraad aangehouden.
Er is verder gedurende het verslagjaar over
leg gepleegd met een delegatie van de En
gelse zusterorganisatie The Filmproduction
Association of Great Britain (F.P.A.), waar
bij ervaringen en gegevens zijn uitgewisseld
en is afgesproken soortgelijk overleg in de
toekomst te herhalen.
Voorts is gesproken met aanvragers inzake
plaatsing op de Lijst van Geen Bezwaar en
met vertegenwoordigers van de laboratoria
over organisatorische- en bedrijfsaangele-
genheden, waaronder de CA.O. voor deze
bedrijfstak.
Daarenboven zijn onder andere de volgen
de zaken aan de orde geweest: de represen
tatie van de Afdeling in het Genootschap
voor Reclame; de verkoop van Nederlandse
films naar Oost-Dutsland en Polen, voor
welk doel zichtvoorstellingen zijn georgani
seerd ten behoeve van een buitenlandse de
legatie; de openbare selektie van indus
triële films en de manifestatie „Opdracht-
film 1973"; de presentatie van reclamefilms
via de Bond van Adverteerders; verzeke
ringskwesties; de concurrentie op filmpro-
duktiegebied van de kant van vaste televi
siemedewerkers; de permanente problemen
met de omzetenquetes en het produktiere-
gister; de medewerking aan de Filmweek
Arnhem 1973; de gang van zaken bij de Ne
derlandse Filmacademie; het lidmaatschaps-
beleid; de werkwijze bij de Raad voor de
Kunst voor wat betreft de beoordeling van
plannen voor gesubsidieerde films; het In
dustriële Filmfestival te Parijs en de jaar
lijks terugkerende problemen inzake het
R.V.D.-filmopdrachtcontract, met de afwik
keling waarvan overigens gedurende het ver
slagjaar geen vooruitgang is geboekt.
Het zou te ver voeren om op al deze zaken
in het kader van dit verslag nader in te
gaan, weshalve met deze opsomming van
de hoofdzaken moge worden volstaan.
De CA.O. voor het laboratoriumbedrijf
heeft gedurende het verslagjaar naar tevre
denheid gefunctioneerd en werd per 1 ja
nuari 1974 formeel door de betrokken
werknemersorganisatie opgezegd. Daar ech
ter in het laatste kwartaal van 1973 de
vooruitzichten ten aanzien van de arbeidsver
houdingen in 1974 volkomen onzeker wa
ren, kwam in die periode het gebruikelijke
overleg over de voortzetting van de C.A.O.
niet tot stand. Ook het door de werkne
mersorganisatie, de N.V.V.-Bond „Mercu-
rius", aangekondigde voorstel voor een
C.A.O. voor het produktiebedrijf is in 1973
niet ontvangen, waaraan de heersende on
zekerheden op het gebied van lonen en an
dere arbeidsvoorwaarden waarschijnlijk de
bet zullen zijn geweest.
Resumerende kan worden gesteld, dat het
Bestuur zeer veel tijd en energie aan tal
rijke Afdelingsaangelegenheden heeft moe
ten besteden, waarbij de veelheid van op
eenvolgende zaken ertoe heeft geleid, dat
het voor wat de hoofdzaken betreft nog
niet tot bepaalde afrondingen is gekomen.
Bij de eventuele reconstructie van de Af
deling in de nabije toekomst zal echter het
werk, dat dit jaar is verzet, zeker zijn nut
kunnen opleveren.