Afdeling A
VOORUITZICHTEN
Het is een hachelijke zaak om onder de
huidige omstandigheden te proberen een
prognose voor het komende jaar te geven.
De crisissituatie aan het einde van 1973
deed weinig goeds verwachten, maar in
middels is wel gebleken, dat deze situatie
geen al te grote nadelige gevolgen heeft
gehad.
Desalniettemin kan moeilijk worden gezegd,
dat in de sektor van de opdrachtfilms de
verwachtingen voor het komende jaar uit
gesproken gunstig zijn, omdat de overheids
maatregelen op het gebied van lonen en
prijzen hun invloed over langere termijn
kunnen laten gelden.
Voor wat betreft de hoofdfilms is het kli
maat wel gunstig te noemen. Het ziet er
weliswaar niet naar uit, dat het topjaar
1973 geëvenaard zal kunnen worden, maar
als de bestaande produktieplannen in een
redelijk tempo geëffektueerd kunnen wor
den, dan zal de Nederlandse hoofdfilm ook
in het komende jaar weer een stevig woord
je kunnen meespreken.
Te hopen valt, dat de herstrukturering van
de Afdeling in het komende jaar haar be
slag zal krijgen, waardoor mogelijk op de
verschillende terreinen efficiënter kan wor
den gewerkt, althans indien van alle be
trokkenen de onontbeerlijke medewerking
wordt verkregen.
L. Claassen, Secretaris
INLEIDING
Het baart zorgen, dat de bioscopen in de
Afdeling A, omvattende Amsterdam, 's-
Gravenhage en Rotterdam, niet, zoals die in
de overige afdelingen, hebben meegepro
fiteerd van de landelijke verbetering van
het bioscoopbezoek. Dit geldt temeer, om
dat verwacht had mogen worden, dat de
invloed van de in de loop van het verslag
jaar in exploitatie genomen vijf nieuwe
bioscopen inclusief Alhambra 2 (geopend
21 december 1972) merkbaar zou zijn in een
uitbreiding van het aantal bezoekers.
Een ander, zeer ongunstig aspect is, dat
in de gemeente waar naar verhouding de
meeste bioscopen zijn gevestigd, namelijk
Amsterdam, de bevolking al sedert jaren in
plaats van een stijging, een voortdurende
achteruitgang te zien geeft. Zo zelfs, dat
het inwonertal, hetwelk op 1 januari 1964
nog ruim 868.000 bedroeg, op 1 januari
1974 was gedaald tot omstreeks 771.000;
een verlies dus van bijna 100.000 mensen in
tien jaar, waarvan moet worden aangeno
men, dat zij althans in Amsterdam niet
meer, of indien zij naar gemeenten in
de naaste omgeving zijn verhuisd in veel
mindere mate dan voorheen een bioscoop
bezoeken.
Het bezoek ging ten opzichte van het jaar
1972 met 0,38 achteruit. De bruto-ont-
vangsten gaven daarentegen een stijging te
zien van 5,6
ALGEMEEN
Het bestuur hield zeven vergaderingen. Er
vonden drie ledenvergaderingen plaats, en
wel: twee buitengewone ledenvergaderin
gen, op 10 januari en 16 februari, alsmede
de jaarvergadering op 13 april. In eerst
genoemde vergadering werd besloten de
vice-voorzitter der Afdeling A, de heer M.
Gerschtanowitz, in de Exploitatieraad aan
te bevelen als kandidaat voor het voorzit
terschap van de Bedrijfsafdeling Bioscoop
exploitanten en de Exploitantenraad, zulks
ter opvolging van de heer J. Nijland, die
per 1 januari 1973 Bondsvoorzitter was
geworden. De Exploitantenraad nam deze
aanbeveling over, en benoemde de heer
Gerschtanowitz op dezelfde dag tot voor
zitter, waardoor genoemde heer tevens
qualitate qua lid van het Hoofdbestuurs
presidium was geworden.
De heer Gerschtanowitz moest daardoor re
glementair uit het afdelingsbestuur treden.
In de daardoor ontstane vacature werd in
de ledenvergadering van 16 februari voor
zien door benoeming bij enkele kandidaat
stelling van diens zoon, de heer R. H.
Gerschtanowitz, tot dan toe gedelegeerd lid
van de Afdeling B in de Bondsraad. Het
Bestuur benoemde de heer Mr. P. A. Meer-
brug tot vice-voorzitter in de plaats van de
heer M. Gerschtanowitz.
Gaarne brengt het een woord van dank uit
aan het adres van laatstgenoemde, wiens
vertrek een verlies betekende aan zakelijke
ervaring en gedegen bestuurscapaciteit.
In de jaarlijkse ledenvergadering werden de
jaarstukken der afdeling behandeld en goed
gekeurd. Hetzelfde was het geval met de
gebruikelijke voorstellen van het Hoofdbe
stuur aan de Bondsraad, betreffende de con
tributie, bijdrage en voorschotten aan het
Produktiefonds voor Nederlandse Films,
de jaarrekening over 1972, de balans per
eind 1972, alsmede de begroting voor 1973,