Film beleid Op 24 augustus 1979 verscheen het Plan Film centrum van de oude Raad voor de Kunst, dat beoogde „ideeën voor een toekomstig film- beleid" te geven. De Afdeling Filmkunst van de Raad, die het plan heeft ontwikkeld, gaat er blijkens de nota in kwestie van uit, dat voor het voeren van een actief filmbeleid een integrale aanpak door een onafhankelijk lichaam de bes te methode zou zijn. Dit lichaam, Filmcentrum genaamd, zou een bundeling en coördinatie moeten bieden van alle activiteiten in ons land op het stuk van filmbeleid. Veel gedachten die aan het plan ten grondslag lagen, kwamen in hoofdlijnen overeen met de opvattingen neer gelegd in het advies van de Raad voor de Kunst dat in 1977 in het kader van de toenmalige no ta Kunst en Kunstbeleid van C.R.M, aan de be trokken minister was uitgebracht. Het Hoofdbestuur heeft zijn visie omtrent het Plan Filmcentrum in een uitvoerige nota neer gelegd, welke nota de Minister van C.R.M, medio mei is aangeboden. Het Plan Film centrum geeft naar het oordeel van het Hoofd bestuur een zeer vertekend beeld van de filmsi- tuatie in ons land. Deze vertekening werkt door in de kritische beschouwingen over deze situa tie, welke beschouwingen bijgevolg geen bruik baar uitgangspunt opleveren voor de door de oude Raad voor de Kunst aanbevolen ingrij pende structuurwijziging in de vorm van een bundeling van filmactiviteiten, vooral op het gebied van de filmsubsidiëring, in het Film centrum. De concrete bezwaren van Bondswege tegen het Filmcentrum zijn onder meer de vermenging van beleidstaken, de uitschakeling van organen en instellingen met een lange ervaring en een specialistische kennis van zaken, het gevaar van verambtelijking, alsook de niet realistische begrotingsopzet, waarbij enerzijds de fonds vorming veel te optimistisch wordt benaderd en anderzijds de lastenfactor sterk wordt onder schat. Ernstige bezwaren heeft het Hoofbe- stuur geopperd tegen de door de oude Raad voor de Kunst bepleite instelling van één fonds voor de subsidiëring van korte en lange films. De subsidiëringsmethodiek is ten aanzien van deze filmcategorieën in het overgrote deel der gevallen dermate verschillend, dat de instelling van één subsidiefonds door het Hoofdbestuur krachtig van de hand is gewezen. De handha ving van het Productiefonds voor Nederlandse Films, bestemd voor de financiering van hoofd films die in eerste instantie zijn vervaardigd voor openbare vertoning in bioscopen en-der gelijke, wordt mede terwille van de continuïteit op het gebied van de hoofdilmproduktie van essentieel belang geacht. Daarnaast zou naar het oordeel van het Hoofdbestuur een afzonder lijk fonds voor de subsidiëring van de vervaar diging van de overige films, waarvoor nu door C.R.M, op advies van de Raad voor de Kunst subsidies worden verstrekt, nuttig kunnen zijn. In samenhang met het Plan Filmcentrum heeft het Hoofdbestuur in zijn nota een aantal ande re aanbevelingen geformuleerd. Het heeft de plaatsing van de diensten in de filmsector in het uitzonderingstarief van de B.T.W. bepleit, waardoor de Nederlandse film automatisch meer financiële armslag zou krijgen. Het Hoofd bestuur heeft een vorm van samenwerking op het gebied van de filmproduktie tussen tele visie en filmbedrijf denkbaar geoordeeld, er van uitgaande, dat de televisie een substantiële bijdrage in de produktiekosten zou verrichten. Dan zullen ook soepeler regelingen kunnen worden getroffen ten aanzien van de termijn waarna uitzending mogelijk is. Het Hoofdbe stuur heeft voorts aanbevolen niet te tornen aan de situatie rond de films die in opdracht van overheidsorganen worden vervaardigd. De in het Plan Filmcentrum neergelegde gedachte van toekenning van bevoegdheden op het gebied van selectie en subsidiëring aan het Filmcentrum of een subsidiefonds zal namelijk tot een ernstige verstoring leiden van de markt in de sector van de opdrachtfilm. Van veel belang voor het filmbeleid in ons land is de zienswijze die de Minister van Cultuur. Recreatie en Maatschappelijk Werk Mevrouw M. H. M. F. Gardeniers heeft neergelegd in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dd. 23 mei. Uit deze brief blijkt, dat zij voornemens is een aan tal beleidsombuigingen tot stand te brengen. Gezien de grote meningsverschillen die met be trekking tot het Plan Filmcentrum zijn gerezen, heeft de minister niet het voornemen het hui dige filmbeleid abrupt en grondig te herzien. Zij spreekt zich met zoveel woorden uit voor handhaving van de relatie met het filmbedrijfs- leven via het Productiefonds voor Nederlandse Films wat de subsidiëring van de hoofdfilm- produktie aangaat. De minister heeft het voor nemen kenbaar gemaakt om de vervaardiging van artistiek waardevolle films extra te stimu leren door een derde deel van haar subsidie aan het Productiefonds voor dit doel aan te wenden. Daarbij wil zij alleen zogenaamde low- budgetfilms van deze maatregel laten profiteren. Omdat mitsdien voor de subsidiëring van an dere films - hieronder duurdere artistiek waar- 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1980 | | pagina 16