voor alle partijen onbevredigende, toestand van rechtsonzekerheid. Er is een proefproces aange spannen tegen het Amstelveense kabelnet naar aanleiding van het zonder voorafgaande toe stemming doorgeven van de op 24 december 1976 door dit net uitgezonden film „De stem van het water" van het Bondslid Bert Haanstra. Om het principiële karakter van het proces te beklemtonen, heeft de Bond als belangenver eniging zelf het auteursrecht verworven om de film „De stem van het water" in Nederland door middel van de kabeltelevisie openbaar te maken, zodat de Bond ook als procespartij zou kunnen optreden. De principiële aanpak komt voorts tot uiting in de omstandigheid, dat geen verbod tot doorgifte van de film in kwestie door de kabeltelevisie is gevorderd, doch dat is ge kozen voor het vragen aan de rechter van een verklaring van recht. De grote Amerikaanse filmproduktiemaatschap- pijen hebben in goed overleg met de Bioscoop bond eveneens een proefproces aangespannen tegen de Amstelveense kabelnetexploitant. Dit proefproces heeft mede betrekking op de door gifte van filmprogramma's afkomstig van buiten landse zenders. De Amsterdamse Arrondisse mentsrechtbank heeft in twee vonnissen van 19 juli 1978 de vorderingen van de Bond en de Amerikaanse produktiemaatschappijen afgewe zen. Ondanks het voor de filmauteurs en hun rechtverkrijgende negatieve eindoordeel heeft de rechtbank de argumentering van de eisende partijen op enige essentiële punten wel aan vaard. Op de essentie van de argumenten die door partijen zijn aangevoerd, is de rechtbank overigens slechts incidenteel ingegaan. Haar motivering doet ons inziens gekunsteld aan en is mede gebaseerd op beschouwingen van maatschappelijke aard, die met het wezen van de onderhavige juridische problematiek weinig uitstaande hebben. De raadsman van de Bond, Mr. D. H. M. Peeper- korn, en de raadsman van de Amerikaanse Filmmaatschappijen, Mr. L. Wichers Hoeth, zijn, zoals in deze proefprocessen voor de hand ligt, in beroep gegaan. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij vonnis sen van 12 juni 1980 de eisen van de Bond en de Amerikaanse maatschappijen afgewezen. Het Hof heeft de redenering van de rechtbank niet gevolgd, doch heeft nagenoeg hetzelfde standpunt ingenomen dat de regering bij gele genheid van de herziening van de Auteurswet die op 1 januari 1973 van kracht is geworden, heeft verkondigd. Dit standpunt komt hierop neer, dat geen afzonderlijke openbaarmaking in de zin van de artikelen 1 en 12 van de Auteurs wet 1912 plaatsvindt en dus geen auteursrechte lijke toestemming vereist is, in het geval dat een televisie-uitzending wordt doorgegeven die ter plaatse van de ontvangst ook met een normale individuele antenne uit de ether zou kunnen wor den ontvangen. Kennelijk inhakend op artikel 11 bis, lid 1 en 2 van de Berner Conventie zegt het Hof voorts, dat het kabelnet zich niet richt tot een ander publiek dan het te Amstelveen wonende publiek van de televisie-omroep. Het verschaft slechts de technische middelen om het televisieprogramma - c.q. beter - te ont vangen. Deze uitspraak staat lijnrecht tegenover het arrest van het Brusselse Hof van 30 maart 1979 inzake de doorzending door de Belgische kabel net-exploitant Coditel van de in de Duitse Bonds republiek uitgezonden film ,,l_e boucher". In het arrest van het Brusselse Hof wordt mede van wege de historie van de totstandkoming van het eerdergenoemde artikel der Berner Conventie geconcludeerd, dat wel degelijk sprake is van een openbaarmaking in de zin van de Berner Conventie. Met het oog op het karakter van de proefproces sen en de consequenties van het Amsterdamse arrest zijn de Bond en de Amerikaanse filmmaat schappijen, de nauwe samenwerking met elkaar op dit punt bestendigend, in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Een uitspraak van ons hoogste rechtscollege in deze zo belangrijke principiële aangelegenheid zal vermoedelijk medio 1981 kunnen worden tegemoetgezien. 18 Lieve jongens

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1980 | | pagina 20