M:A'A:NDEIiIJKSCHE MEDEDEBL1NGEN. 'Uinspraken der Commissie van Geschillen. De Eerste Kamer van dè Cbm'missie van Geschillen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft in haar op Maandag 18 Juni 1934 gehouden zitting de navolgende uitspraken gedaan: 1. inzake een geschil van het Filmverhuurkantoor F.A.N., te Amsterdam: contra den heer R. Croonenberg, exploitant van het Centraal en Scala Theater te Helmond, dat eischer's vordering moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden ver oordeeld om' tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischer te betalen het gevorderd bedrag alsmede de geschilkosten, zulks op grond van de overweging: dat eischer stelt, bij contract gedateerd 20 April 1934, met ge daagde een overeenkomst tezijn aangegaan voor den verhuur en huur van een aantal films, welke overeenkomst op 31 Maart 1934 is geëxpiréerd, doch dat gedaagde hem nog een bepaald bedrag op dit contract verschuldigd is; dat gedaagde, erkennende dit bedrag verschuldigd te zijn, zich erop beroept, dat een van zijn theaters, waarin de afgesloten films moesten worden vertoond, wegens een verbouwing gedurende 3 maanden gesloten is geweest, tengevolge waarvan hij niet in staat was het contract tijdig af te werken, weshalve hij meent, dat de einddatum van het contract met 3 maanden moet worden verlengd; dat eischer hiertegenover stelt, dat hij herhaaldelijk gedaagde schriftelijk heeft verzocht inzetdata voor de afgesloten films te wil len opgeven, zonder dat gedaagde hierop heeft gereageerd, en dat deze hem eerst na het aanhangig maken van het geschil heeft mede gedeeld, dat een van zijn theaters eenigen tijd gesloten was geweest; dat, daargelaten dat gedaagde niet zonder toestemming van eischer den einddatum van het tusschen partijen bestaand contract kan wijzigen, reeds bijna 3 maanden na dien einddaum zijn verloopen, zonder dat gedaagde de nog openstaande films van eischer heeft afgenomen; dat overigens eischer's vordering door de aan de Commissie over gelegde bescheiden wordt gestaafd en dat derhalve die vordering behoort te worden toegewezen. 2. inzake een geschil van den heer H. L. Wöhler Jr., exploitant van de Adler Bioscoop Onderneming te Middelburg contra de A.C.O.-Film te 's-Gravenhage, dat eischer's vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden ver oordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischer bij wijze van schadeloosstelling te betalen een bedrag van 20.als mede de kosten van het geschil, eveneens bedragende 20.dus in totaal 40.zulks op grond van de overweging: dat eischer stelt, dat gedaagde hem op 23 Februari 1934 de film „De 16-jarige voor den rechter" heeft geleverd voor vertoo ning in Boxtel, welke volgens de bijgevoegde keuringskaart moest bestaan uit 7 acten, doch in werkelijkheid slechts uit 4 acten be stond en dat door een en ander zoo weinig personen de vertooning dezer film hebben bezocht, dat voor de hieruit voortvloeiende schade eischer een schadevergoeding vordert van een bedrag van 40. of zooveel minder als de Commissie meent dat hem toekomt; dat gedaagde zich erop beroept, dat weliswaar de aan eischer gezonden copie van de film „De 16-jarige voor den rechter" op 4 filmspoelen gewikkeld was, doch dat de metermaat ervan overeen stemde met die, voorkomende op de keuringskaart; dat vaststaat, dat de door gedaagde geleverde copie, wat betreft het aantal acten, afweek van de op de bij deze copie afgegeven keuringskaart vermelde gegevens; dat dan' ook aan eischer een copie is geleverd van een film, anders dan waarop eischer op grond van de tusschen partijen be staande overeenkomst aanspraak heeft kunnen maken; dat waar het niet uitgesloten geacht moet worden, dat het weg blijven van het publiek bij de vertooningen van de betreffende film daaraan te wijten was, eischer terecht op schadevergoeding aanspraak kan maken; dat de Commissie de door eischer geleden schade heeft geraamd op 20.tot betaling van welk bedrag, alsmede van de geschil- kosten a 20.gedaagde behoort te worden veroordeeld. Verder is nog uitspraak gedaan in eenige z.g. betalingsgeschillen. De TWEEDE KAMER VAN DE COMMISSIE VAN GE SCHILLEN heeft in haar op Maandag 25 Juni 1934 gehouden zit ting de navolgende uitspraken gedaan: 1. inzake een geschil van de N.V. Algemeene Bioscooponder neming onder directie van Gebr. Miedema te Deventer contra de directie van de Schouwburg Bioscoop te Zutphen dat de vordering van eischeres ten deele moet worden toegewezen en gedaagde moet worden veroordeeld om aan eischeres te betalen een schadever goeding a 25.en haar te restitueeren de voorgeschoten geschil- kosten, een en ander op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat de vertooning van de film „De Jantjes", welke harerzijds was georganiseerd in het gebouw Concordia te Brummen slechte resultaten heeft opgeleverd als gevolg van het feit, dat gedaagde praatjes in Brummen heeft laten ventileeren, behelzende, dat de vertooning in Brummen door gedaagde met be hulp van den Bioscoop-Bond zou worden verhinderd, omdat Brum men zou behooren tot het rayon Zutphen, alsmede doordat gedaagde strooibiljetten in Brummen huis aan huis heeft laten uitreiken en waarin de inwoners van Brummen en omgeving wordt aangeraden zich niet te haasten, „want U kunt ervan verzekerd zijn, dat U bij ONS „De Jantjes" voor 100% zult kunnen waardeeren" dat gedaagde zich heeft verweerd met te betoogen, dat zij altijd in de omliggende gemeenten reclame-maakt,, teneinde haar exploi tatie in Zutphen, door bezoekers uit de randgemeenten naar Zut phen te trekken, rendabel te kunnen maken; dat gedaagde overigens ontkent, dat zij praatjes in de gemeente Brummen heeft rondgestrooid of doen rondstrooien, terwijl zij ver der aanvoert, dat reeds lang voordat er sprake van was, dat eische res de film „De Jantjes" in Brummen zou vertponen, (eischeres heeft nog nimmer voorstellingen in Brummen gegeven), er reeds affiches van de Schouwburgbioscoop te Zutphen in Brummen waren opgehangen; dat, daargelaten of gedaagde al dan niet gerechtigd is geweest, om in de gemeente Brummen reclame te maken voor haar filmver- tooningen in de Schouwburgbioscoop te Zutphen, er niet aan ge twijfeld kan worden, dat de tekst van het strooibiljet is opgemaakt met de kennelijke bedoelingaan de door eischeres in Brummen te geven filmvertooningen afbreuk te doen; dat immers wanneer men het publiek in een bepaalde gemeente opwekt om zich niet te haasten een film (die in deze bepaalde gemeente binnen enkele dagen zou worden vertoond) te gaan zien, omdat, naar gedaagde in haar strooibiljet heeft medegedeeld, „U ervan verzekerd kunt zijn, dat LI bij ÓNS (het woord ons met hoofdletters) „De Jantjes" voor 100% zult kunnen waardeeren", geen andere bedoeling uit zulk een mededeeling kan worden afge leid dan deze: gaat niet naar de vertooning hier ter plaatse, die niet deugt, maar komt bij ons, dan krijgt gij het allerbeste; dat, ongeacht of gedaagde werkelijk in staat is een betere vertoo ning te garandeeren dan eischeres, het maken van zulk een reclame ongepast moet worden geacht; dat het dan ook niet onmogelijk geacht moet worden, dat door deze ongepaste reclame het financieele resultaat van de vertooning van de film „De Jantjes" in de gemeente Brummen ongunstig is be- invloed; dat eischeres echter niet heeft kunnen aantoonen, dat zij werkelijk een schade heeft geleden van een bedrag van 500.welk bedrag zij als schadevergoeding heeft gevorderd; dat eischeres trouwens in gebreke is gebleven aan te toonen welke schade zij geleden heeft, zoodat de Commissie, in aanmerking nemende de door eischeres in Brummen gemaakte recettes in ver houding tot de ontvangst-capaciteit het onbillijk zou achten, deze schadevergoeding hooger te stellen dan 25. dat derhalve de vordering van eischeres ten deele moet worden toegewezen en gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 25.alsmede de geschilkosten a ƒ20.dus in totaal ƒ45. 2. Inzake het geschil van de F.I.M.-Film te Amsterdam contra de N.V. Arfi te Amsterdam, dat de vordering van eischeres moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede de geschilkosten, zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat gedaagde de film ,Madchen in Uniform", welke zij haar op 8 April 1934 heeft geleverd, aan een derde onderverhuurd heeft, terwijl de levering was geschied, gelijk was overeengekomen, voor de vertooning in een der afdeelingen van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling; dat eischeres verder stelt, dat zij door vertooning van genoemde film door een derde schade heeft geleden, daar zij voor de ver huur harer film aan een vereeniging een hoogere filmhuur bedingt, dan aan de Arfi, zoodat zij door het gebeurde schade heeft ge leden, voor welke schade zij gedaagde aansprakelijk stelt; dat gedaagde zich erop beroept, dat het Instituut voor Arbeiders ontwikkeling heeft opgehouden te bestaan en dat zij als N.V. Arfi het recht heeft de door haar gehuurde films te vertoonen, waar zij dit goed acht, doch dat dit beroep ongegrond moet worden geacht, wijl in de overeenkomst vastgelegd in den brief van eische res aan gedaagde van 1 October 1931, bepaald is, dat de films alleen (mogen) worden vertoond voor afdeelingen van het Insti tuut voor Arbeidersontwikkeling; dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde niet het recht heeft gehad om de film „Madchen in Uniform" aan een derde te ver huren, zoodat eischeres terecht aanspraak kan maken op schade vergoeding; dat overigens de door eischeres gevorderde schadevergoeding, in aanmerking nemende dat zij voor verhuur van films aan vereeni- gingen, gemeenlijk een hoogere filmhuur bedingt, rechtmatig en ge grond geacht moet worden: dat derhalve de vordering van eischeres moet worden toegewezen. 3. Inzake een geschil van de N.V. Filmfabriek Polygoon te Haar lem contra den heer J. van Burken te Amersfoort, dat de vordering van eischeres moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het gevorderd bedrag en haar tevens te resti tueeren de voorgeschoten geschilkosten, zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat gedaagde blijkens een tot haar gericht schrijven, gedateerd 29 Januari 1934 met haar is overeengekomen, dat hij de bijenfilm op 28 Februari 1934 in het City Theater of in het Rembrandt Theater te Amersfoort zou vertoonen, doch dat gedaagde het haar (eischeres) onmogelijk heeft gemaakt, de film te leveren, doordat hij in strijd met de overeenkomst verlangde, dat de film zou worden vertoond in het door den Nederlandschen Bio scoop-Bond geboycotte gebouw „De Valk" te Amersfoort, aan welk verzoek eischeres, die als lid van den Nederlandschen Bioscoop- Bond geen films mag leveren ter vertooning in een door dien Bond geboycot gebouw, niet heeft kunnen voldoen; dat eischeres verder stelt, dat gedaagde zich onttrokken heeft aan

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1934 | | pagina 6