MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN.
zijn verplichtingen, voortspruitende uit de gemaakte overeenkomst,
zoodat zij aanspraak kan maken op betaling van het overeengeko>
men filmhuurbedrag, inclusief de incassokosten;
dat tusschen partijen vaststaat dat de zaak naar aanleiding
waarvan dit geschil is ontstaan, is afgesloten op de Algemeene
Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, vastgesteld door
den Nederlandschen Bioscoop-Bond, hetgeen overigens blijkt uit het
door eischeres aan de Commissie overgelegde exemplaar dier Voor
waarden, hetwelk door gedaagde op 27 Januari 1934 is onderteekend;
dat volgens die Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur
van Films alle tusschen verhuurder en huurder ontstane geschillen
onderworpen zijn aan de arbitrage van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond, zooals dit is geregeld in het Arbitrage-Reglement van
dien Bond;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is om van dit
geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen;
dat gedaagde erkend heeft een overeenkomst met eischeres te zijn
aangegaan en het gevorderd bedrag aan eischeres verschuldigd
te zijn;
dat hij echter met den gang van zaken in het film- en bioscoop
bedrijf niet bekend was en hij overigens niet geweten heeft, dat
de vertooning der door hem gehuurde film in het gebouw „De
Valk" wegens den daarop rustenden boycot vanwege den Neder
landschen Bioscoop-Bond niet mocht plaats hebben;
dat de vordering aan de Commissie rechtmatig en gegrond voor
komt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat mitsdien de vordering van eischeres behoort te worden toe
gewezen.
4. Inzake een geschil van de NV. Universal Film Booking Office
te Amsterdam contra den heer W. Weber, exploitant van de
Cinema Americain te Alkmaar, dat de tusschen partijen tot stand
gekomen overeenkomst geldig moet worden verklaard, met veroor
deeling van gedaagde in de geschilkosten, zulks op grond van de
overweging:
dat eischeres stelt, dat zij omstreeks half Mei met gedaagde was
overeengekomen een contract te sluiten voor den verhuur en huur
van 45 films, doch dat gedaagde geweigerd heeft de op grond van
deze overeenkomst opgemaakte contracten te onderteekenen tenzij
zij (eischeres) zich bereid verklaart het overeengekomen bedrag
met 250.te verminderen;
dat gedaagde heeft toegegeven een overeenkomst voor een bedrag,
gelijk door eischeres is gesteld, met eischeres te zijn aangegaan, doch
dat hij geweigerd heeft de contracten te onderteekenen, wijl hij
zich met de daarin vermelde condities niet kon vereenigen;
dat echter, waar eischeres aan de Commissie heeft kunnen aan-
toonen en gedaagde het tegendeel niet heeft kunnen bewijzen, dat
de in de ter teekening toegezonden contracten vermelde condities
volkomen in overeenstemming waren met hetgeen mondeling was
afgesproken, er voor gedaagde geen enkele reden aanwezig is ge
weest, om zelfs te pogen aan de tusschen partijen tot stand ge
komen overeenkomst te ontkomen;
dat overigens gedaagde in de zitting heeft medegedeeld, thans wel
bereid te zijn de contracten te onderteekenen;
dat derhalve de vordering van eischeres behoort te 'worden toe
gewezen en mitsdien de tot stand gekomen overeenkomst geldig
moet worden verklaard, met veroordeeling van gedaagde in de
kosten van het geschil, bedragende 20.
Verder is nog uitspraak gedaan in eenige z.g. betalingsgeschillen.
De Tweede Kamer van de Commissie van Geschillen heeft in
haar op Woensdag 18 Juli 1934 gehouden zitting inzake de op 12
October 1933 door de NV. Monopole Film te Rotterdam contra
de heeren M. en A. Friedmann, firmanten van de firma A.C.O.-
Film te 's-Gravenhage en door vorengenoemde firma A.C.O.-Film
op 7 November 1933 contra den heer M. Sprecher te 's-Graven
hage aanhangig gemaakte geschillen uitspraak gedaan:
Ie. dat de vordering van partij-Monopole, welke deze heeft
teruggebracht tot ƒ4000.behoort te worden toegewezen en partij
Friedmann moet worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan partij-Monopole te betalen vorengemeld bedrag;
2e. dat aan partij-Friedmann haar tegenvordering moet worden
ontzegd;
3e. dat de kosten van beide arbitrages, in totaal bedragende
200.ter waarborging waarvan elk der partijen reeds 20.
heeft gestort, ten laste van partij-Friedmann komen, zoodat partij-
Friedmann aan partij Monopole heeft te restitueeren een bedrag
van ƒ20.en aan de Commissie van Geschillen nog heeft te be
talen een bedrag van 160.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat, partij-Monopole stelt, dat partij-Sprecher op of omstreeks 7
December 1931 met partij-Friedmann een overeenkomst is aange
gaan, waarbij is bepaald, dat partij-Sprecher als technisch directeur
voor partij-Friedmann zou optreden voor de exploitatie van ge-
luids- en stomme films, zulks met ingang van 1 Januari 1932 en
tegen een vergoeding van 25 pet. van de voor de door bemiddeling
van partij-Sprecher verhuurde films bedongen filmhuursommen, met
dien verstande, dat 12^ pet. daarvan betaald zou worden vijf
dagen na bevestiging door partij-Friedmann van de door partij-
Sprecher aangebrachte contracten en de resteerende 12J^ pet. naar
gelang van de afname der gecontracteerde films met de bepaling,
dat de verrekening van de eerste 12J/2 pet. provisie wekelijks en de
tweede 12J^ pet. maandelijks zou plaats vinden;
dat partij-Monopole verder stelt, dat partij-Sprechter op grond van
haar overeenkomst met partij-Friedmann filmverhuurcontracten tot
een totaal bedrag van ƒ45834.93 de specificatie door partij-
Monopole aan de Commissie overgelegd is foutief opgeteld en ver
meldt abusievelijk ƒ45934.93 heeft afgesloten en uit dien hoofde
aan provisie te vorderen heeft 25 pet. van ƒ45834.93, waarvan in
mindering moet worden gebracht, ten eerste een bedrag van ƒ5025.10,
hetwelk zij reeds aan provisie heeft ontvangen; ten tweede een be
drag van 1077.hetwelk zij van partij-Friedmann heeft geleend
en tenslotte nog een bedrag van ƒ350.zoodat partij-Sprecher
nog te vorderen zou hebben ƒ5053.93, welke vordering zij ter
verrekening van een vordering, die partij-Monopole op haar had,
aan deze partij heeft overgedragen en welke overdracht aan partij-
Friedmann is beteekend, doch dat partij-Friedmann in gebreke is
gebleven het gevorderd bedrag, ondanks herhaalde aanmaning aan
partij-Monopole te voldoen;
dat partij-Friedmann zich erop beroept, dat de bepaling inhet
op 7 December 1931 met partij-Sprecher aangegane contract n.1. dat
de tweede 12}^ pet. provisie moet worden uitbetaald naar gelang
van de afname der contracten, dusdanig moet worden opgevat, dat
partij-Sprecher deze tweede \2]/2 pet. provisie zou ontvangen als
vergoeding voor den door haar te presteeren arbeid bij het afwerken
der afgesloten filmverhuurcontracteri, welke arbeid o,m. zou moeten
bestaan in het verkrijgen van inzetdata voor de afgesloten films e.d.,
doch dat partij-Sprecher na haar uittreden op 15 Juli 1932 uit de
A.C.O.-Film niet meer in de gelegenheid is geweest deze arbeid
te verrichten en dan ook daartoe in gebreke is gebleven, weshalve.
partij-Friedmann van meening is, dat partij-Monopole slechts aan
spraak kan maken op betaling van 25 pet. provisie van de filmhuur
van de vóór het uittreden uit de A.C.O. van partij-Sprecher afge
nomen films van de door laatstgenoemde aangebrachte contracten
en 12J-2 pet. van de filmhuurbedragen, welke na den 15den Juli
1932 op die contracten zijn ontvangen;
dat partij-Friedmann zich er voorts op beroept, dat in de door
haar op 7 December 1931 met partij-Sprecher gesloten overeen
komst bepaald is, dat partij-Sprecher de eerste 12}^ pet. provisie
aan haar moest restitueeren „indien de contracten gedeeltelijk of in
zijn geheel, om welken reden dan ook, niet worden afgenomen, ten
gevolge waarvan de filmhuur niet betaald wordt", zoodat aan partij-
Monopole zou toekomen 25 pet. van de tot 15 Juli 1932 binnenge
komen filmhuurbedragen, zijnde ƒ1162.30 en \2Y2 pet. van de film
huurbedragen, welke na dien datum zijn ingekomen, is ƒ2049.35,
zoodat, waar partij-Sprecher volgens partij-Friedmann reeds aan
provisie een bedrag van 7875.97 zou hebben uitbetaald gekregen,
partij-Sprecher nog een bedrag aan partij-Friedmann zou moeten
terugbetalen;
dat partij-Monopole zich op het standpunt heeft gesteld, dat haar
de volle 25 pet. provisie toekomt over alle filmverhuurcontracten,
welke partij-Sprecher ten behoeve van partij-Friedmann heeft afge
sloten en dat daarbij alleen buiten beschouwing mogen blijven de
contracten, die geheel of gedeeltelijk tengevolge van buiten de macht
van partij-Friedmann vallende omstandigheden niet zijn uitgevoerd;
dat de opvatting van partij-Friedmann, als zou de tweede 12J/2
pet. provisie aan partij-Sprecher slechts verschuldigd zijn als ver
goeding voor door dezen te verrichten arbeid bij het afwerken van
het contract, geen steun vindt in de tusschen partij-Friedmann en
partij-Sprecher gesloten overeenkomst en zeker niet in overeen
stemming is met de usantieele verhoudingen in het filmverhuur-
bedrijf;
dat dan ook de stelling van partij-Friedmann, n.1. dat zij over
de filmhuur der films, welke na het uittreden van partij-Sprecher uit
de A.C.O. op de door partij-Sprecher afgesloten contracten door
de cliënten van partij-Friedmann zijn afgenomen, slechts 12J/J pet.
provisie aan partij-Sprecher verschuldigd is, niet houdbaar moet
worden geacht;
dat de Commissie van oordeel is, dat de bepaling, voorkomende
in het tusschen partij-Friedmann en partij-Sprecher gesloten con
tract n.L, dat partij-Sprecher in het geheel geen provisie zou ont
vangen, indien de door hem afgesloten contracten „gedeeltelijk of in
hun geheel, om welke reden dan ook, niet worden afgenomen, ten
gevolge waarvan de filmhuur niet betaald wordt", in de verstrek
kende beteekenis, welke door partij-Friedmann daaraan gegeven
wordt, onzedelijk moet worden geacht en dat de aan die bepaling
door partij-Monopole gegeven interpretatie, n.1. dat partij-Fried
mann geen provisie behoeft uit te keeren over de filmhuurbedragen,
welke zij door buiten haar macht vallende omstandigheden niet
heeft ontvangen, juist moet worden geacht;
dat uit het vorenstaande volgt, dat bij de berekening van het to
taal filmhuurbedrag, waarover aan partij-Monopole 25 pet. provisie
toekomt, uitgeschakeld moeten worden de filmhuurbedragen, welke
partij-Friedmann door overmacht niet heeft kunnen incasseeren;
dat partij-Friedmann aan de Commissie heeft doen toekomen een
gespecificeerde opgave van alle door partij-Sprecher afgesloten con
tracten, met vermelding van de filmhuurbedragen, welke zij op die
contracten niet heeft ontvangen, waarbij zij heeft aangegeven om
welke redenen zij in de niet-afwerkjng van die contracten heeft be
rust;
dat partij-Friedmann echter zich bij een groot aantal contracten
beroept op uitspraken van de Commissie van Geschillen en van den
Raad van Beroep, tengevolge waarvan verschillende contractanten
van de A.C.O.-Film geheel of gedeeltelijk ontslagen werden van de
uit hun contracten met de A.C.O.-Film voortvloeiende verplichtin
gen, waarbij echter, behoudens eenige hieronder vermelde gevallen,
niet is komen vast te staan, dat er van overmacht voor partij-Fried
mann sprake zou kunnen zijn;