10
MAANDELIJKSCHE ME D EDEELINGEN.
het dat hij deze laatste vragen van theoretischen aard achtte;
dat, ongeacht de moeilijkheid om thans nog te kunnen vaststellen,
of de directie van het Apollo Theater te 's-Gravenhage op verzoek
van partij-Polygoon destijds bereid zou zijn geweest haar journnaal-
contract te annuleeren, vaststaat, dat er bij het sluiten van de over
eenkomsten Polygoon/Metec van 7 September en 22 November 1933
een contract Polygoon/ADollo bestond voor den verhuur en huur
van het Polygoon-journaal in eerste week-vertooning Den Haag,
zoodat partij-Polygoon, die op grond van haar overeenkomst met
de N.V. City Theater nog slechts aan één ander theater haar jour
naal in eerste week-vertooning Den Haag mocht leveren, niet ge
rechtigd was dat journaal aan partij-Metec te leveren en dus even
min gerechtigd was de overeenkomsten van 7 September en 22 No
vember 1933 met partij-Metec af te sluiten;
dat de Commissie aanneemt, dat partij-Metec, indien deze bekend
ware neweest met het feit, dat Polygoon niet gerechtigd is geweest
haar het journaal in eerste week-vertooning Den Haag te leveren,
geen overeenkomst tot levering van dit journaal met partij-Polygoon
zou hebben gesloten, evenmin als de overeenkomsten van 7 Sep
tember en 22 November 1933 voor de wekelijksche betaling van
25.en dus bij het sluiten van die overeenkomsten heeft ge
dwaald;
dat ontbinding van de tusschen partijen op 22 November 1933
gesloten definitieve overeenkomst geen zin heeft, aangezien deze
overeenkomst inmiddels is geëxpireerd;
dat uit het vorenstaande volgt, dat partij-Metec terecht van par
tij-Polygoon terugbetaling vordert van een bedrag van 830.
zijnde hetgeen zij aan Polygoon voor de levering van het eerste
(niet vertoonde) journaal en aan wekelijksche termijnen voor de
uitvoering van de overeenkomst van 22 November 1933 heeft be
taald en dat partij-Polygoon ten onrechte van partij-Metec gevor
derd heeft betaling van een bedrag van 500.
dat de vordering van partij-Metec om partij-Polygoon te veroor-
deelen tot betaling eener door de Commissie van Geschillen vast te
stellen boete niet ontvankelijk moet worden geacht, aangezien de
Commissie van Geschillen niet bevoegd is tot het opleggen van
een boete;
dat de vordering van partij-Metec tot restitutie van een bedrag
van 830.moet worden toegewezen en partij-Polygoon moet
werden veroordeeld tot betaling aan partij-Metec van een bedrag
van 830.met veroordeeling van partij-Polygoon in de arbitrage-
kosten, totaal bedragende ƒ40.
De Tweede Kamer van de Commissie van Geschillen heeft in haar
op Maandag, 17 December 1934 gehouden zitting inzake het door
de N.V. Paramount Films te Amsterdam aanhangig gemaakt ge
schil contra de N.V. Hobimij, exploiteerende het Capitol Theater
te 's-Gravenhage, die op haar beurt in vrijwaring heeft opgeroepen
de N.V. Kinotechniek, v.h. Firma P. R. van Duinen te Amsterdam,
uitspraak gedaan, dat de vordering van partij-Paramount ten deele
moet worden toegewezen en partij-Kinotechniek moet worden ver
oordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan partij-Para
mount te betalen een bedrag van 250.waartegenover partij-
Paramount de beschadigde copie der film „De trompet schalt" aan
partij-Kinotechniek heeft uit te leveren, althans deze filmcopie in
tegenwoordigheid van laatstgenoemde te doen vernietigen, een en
ander met veroordeeling van partij-Kinotechniek in de kosten van
het geschil, bedragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat partij-Paramount stelt, dat zij aan partij-Hobimij een geheel
nieuwe copie heeft geleverd van de film „De trompet schalt" en
dat zij, nadat die film in het theater van partij-Hobimij was ver
toond en aan partij-Paramount teruggezonden, geconstateerd heeft,
da de soundband der copie verschillende z.g. kabels vertoonde, en
dat, waar bij ontvangst van de copie geen aanmerking op den
toestand van het geleverd materiaal is gemaakt, zoodat overeenkom
stig het bepaalde in de tweede alinea van art. 18 van de Bonds-
vcorwaarden moet worden aangenomen, dat de copie in goeden
staat is geleverd, partij-Paramount van partij-Hobimij betaling vor
dert van een bedrag van 356.55 of zooveel minder als de Com
missie billijk acht te moeten toewijzen;
dat partij-Hobimij zich op het standpunt stelt, dat, indien de be
schadiging van de copie der film „De trompet schalt" in haar
theater zou hebben plaats gevonden, zulks zou zijn te wijten aan
een fout in de door partij-Kinotechniek nieuw geleverde apparaten,
weshalve zij van partij-Kinotechniek vordert haar te vrijwaren voor
de door partij-Paramount gevorderde schadevergoeding;
dat partij-Hobimij, die bij vertooning van de film in haar theater
noch aan de projectie noch aan het geluid van de beschadiging iets
heeft bemerkt, nadat zij door partij-Paramount ervan in kennis was
gesteld, in welken toestand de copie was teruggekomen, de geluids
filmapparaten van het Capitol Theater heeft laten controleeren door
deskundigen zoowel van de N.V. Philips' Radio uit Eindhoven, als
van partij-Kinotechniek 'en door den operateur van het Passage
Theater te 's-Gravenhage;
dat de deskundigen van de N.V. Philips en de operateur van het
Passage Theater ter opsporing van de fout in de apparaten een
geheel blank stuk film hebben doorgedraaid, waarbij geconstateerd
is, dat één der z.g. filmsleedjes in één der apparaten, welke door
partij-Kinotechniek zijn geleverd, verbogen was en daardoor z.g.
kabels op de films, welke door het apparaat liepen, veroorzaakte,
dat één van de deskundigen van partij-Kinotechniek, die evenwel
ontkent, dat de beschadiging van de betreffende copie door de
apparaten van partij-Kinotechniek zou zijn veroorzaakt, het voren
bedoeld filmsleedje heeft rechtgeslagen en dezelfde bewerking heeft
toegepast op het filmsleedje van het andere door partij-Kinotech
niek aan partij-Hobimij geleverde apparaat, waarna gebleken is,
dat bij verder gebruik dezer apparaten 'geen beschadiging der ge
projecteerde films meer plaats heeft;
dat overigens uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is
komen vast te staan, dat een verbogen filmsleedje, als biervoren
bedoeld, kabels op de films, die door het apparaat gaan, moet ver
oorzaken, zij het, dat deze kabels, indien een film, zooals bij het
Capitol Theater het geval was, gedurende een geheele week ver
toond wordt, niet reeds bij de eerste vertooning aan den dag treden,
doch langzamerhand breeder en dieper worden;
dat het overigens niet uitgesloten moet worden geacht, dat kabels,
welke in de geluidsband voorkomen, bij projectie van deze film
geen merkbare vervorming van het geluid veroorzaken, zoodat het
verklaarbaar is te achten, dat partij-Hobimij tijdens de vertooningen
van de film „De trompet schalt" geen beschadiging heeft geconsta
teerd, althans niet aan het geluid, dat de loudspeakers in het theater
voortbrachten;
dat het vorenstaande volkomen in overeenstemming is met de
door den operateur van partij-Hobimij afgelegde verklaring, dat
hij aanvankelijk bij het doorzien der film een fijn kabeltje heeft be
merkt, dat bij verdere vertooningen langzamerhand in diepte toe
nam;
dat partij-Paramount terecht gesteld heeft, dat, overeenkomstig
het bepaalde in de tweede alinea van art. 18 der Bondsvoorwaar-
den moet worden aangenomen, dat de copie in goeden staat moet
worden geacht te zijn geleverd, aangezien partij-Hobimij bij ont
vangst dezer copie geenerlei aanmerking daarop heeft gemaakt
en dat voor de Commissie is komen vast te staan, dat de copie
van de film „De trompet schalt" bij de vertooning in het theater
van partij-Hobimij is beschadigd en dat deze beschadiging moet
worden toegeschreven aan een fout, welke zich bevond in de door
partij-Kinotechniek aan partij-Hobimij geleverde aDoaraten;
dat weliswaar partij-Paramount heeft aangevoerd, dat de copie
van deze film zoo ernstig beschadigd was, dat zij deze copie nog
slechts eenige keeren aan haar cliënten heeft kunnen leveren, waar
na de copie geheel onbruikbaar was, doch dat de Commissie juist
op dezen grond het niet redelijk acht, dat partij-Paramount een
schadevergoeding gelijk aan het volle bedrag der aanschaffingskos-
ten van een nieuwe copie vordert.
dat de Commissie de aan de copie van de film „De trompet
schalt" bij de vertooning in het theater van partij-Hobimij toege
brachte schade heeft geraamd op 250.en dat dus de vordering
van partij-Paramount tot dit bedrag moet worden toegewezen en
dat, waar partij-Hobimij terecht van partij-Kinotechniek gevorderd
heeft haar voor de betaling dezer schadevergoeding te vrijwaren
de beschadiging is immers het gevolg van een fout in de nieuw
geleverde apparaten van partij-Kinotechniek partij-Kinotechniek
moet worden veroordeeld tot betaling aan partij-Paramount van de
toegewezen schadevergoeding.
De Eerste Kamer van de Commissie heeft in haar op Maandag,
17 December 1934 gehouden zitting inzake het door de N.V. van
Royen's Exploitatie Maatschappij, gevestigd te Amsterdam aan
hangig gemaakt geschil contra de heeren H. Wamelink en W. van
Gelder, exploitanten van het Prinsen Theater te Amsterdam, uit
spraak gedaan, dat aan eischeres (R.E.M.A.) haar vordering moet
worden ontzegd, met hare veroordeeling in de kosten van het ge
schil, bedragende ƒ20.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres stelt, dat tijdens de vertooningen in de door eische
res geëxploiteerde Cinema de Munt te Amsterdam van de film
„De onzichtbare Man" in de week van 28 September5 October
1934 door gedaagden is aangekondigd, dat deze film in hun thea
ter zou worden vertoond, waarvoor gedaagden reclame hebben ge
maakt, op grond waarvan eischeres, die niet in staat is te taxeeren
de hoegrootheid van de door haar geleden schade als gevolg van de
door gedaagden gemaakte reclame, der Commissie van Geschillen
verzocht heeft gedaagden te willen veroordeelen tot betaling van
een „principieele schadeveraoeding";
dat gedaagden zich erop beroepen, dat de film „De onzichtbare
Man" reeds vanaf 21 September 1934 in de Cinema de Munt is
vertoond en dat zij in overleg met het betrokken filmverhuurkantoor
als inzetdatum voor de vertooning van de film in het door hen
geëxploiteerde Prinsen Theater 6 October 1934 hadden vastgesteld,
waarbij het hun niet bekend was en ook door het betrokken film
verhuurkantoor niet is medegedeeld, dat de vertooningen van ge
noemde film in de Cinema de Munt na 27 September nog een
week zouden worden voortgezet;
dat gedaagden, die steeds een week vooraf reclame voor door
hen te vertoonen films plegen te maken, zulks ook ten aanzien
van de film „De onzichtbare Man" hebben gedaan, zonder dat
eischeres hen op de een of andere wijze gewaarschuwd heeft, dat
zij het maken van deze reclame als een onrechtmatige daad be
schouwde, waarvoor zij schadevergoeding van gedaagden zou vor
deren;
dat eischeres zich op het standpunt stelt, dat gedaagden gehan
deld hebben in strijd met het bepaalde in de tweede alinea van
art. 8 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van
Films, luidende:
„De huurder is gehouden om voor een door hem gehuurde
film geen reclame te maken, zoolang in de plaats(en), waar
die film door hem zal worden vertoond, anderen als huur
ders gerechtigd zijn die film eerder te vertoonen";
dat gedaagden, erkennende zich aan deze overtreding te hebben
schuldig gemaakt, zich erop beroepen, dat de aard en de ligging
van de Cinema de Munt en het Prinsen Theater te Amsterdam zoo-