MAANDELIJKSCHE ME DEDEELINGEN.
dat immers de beschadiging der betreffende films voor een be
langrijk gedeelte zou zijn voorkomen, indien partij-City onmiddellijk
na het constateeren van het begin der beschadiging de verdere ver
tooning dier films achterwege zou hebben gelaten;
dat dan ook partij-City aansprakelijk moet worden geacht voor
de schade, welke door de beschadiging van de genoemde films is ver
oorzaakt, en haar beroep op vrijwaring van de hand moet worden
gewezen;
dat wat de vordering betreft de Commissie van oordeel is, dat
partij-Aafa alleen aanspraak kan maken op vergoeding van de
werkelijk geleden schade, zoodat haar primaire vordering niet voor
toewijzing vatbaar kan worden geacht;
dat dan ook de subsidiaire vordering van partij-Aafa tot vergoe
ding van de aanschaffingskosten van de acten 1, 2, 3, 6, 7 en 8 van
de film „Schwarzwaldmadel" en van de acten 1, 2, 3, 6 en 7 van de
film „Jede Frau hat ein Geheimnis", overeenkomstig artikel 18 der
Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, moet
worden toegewezen en partij-City tot vergoeding dezer kosten tegen
uitlevering of vernietiging der copiegedeelten moet worden veroor
deeld, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.
De Eerste Kamer van de Commissie van Geschillen heeft in haar
op Woensdag, 23 Januari 1934 gehouden zitting de navolgende uit-
spraken gedaan:
Inzake een geschil van de NV. Netherlands Fox Film Corpo
ration te Amsterdam contra den heer L. Kinsbergen, exploitant
van het Apollo- en Edison-Theater te Amsterdam, dat de vor
dering van eischeres (Fox) moet worden toegewezen en gedaagde
(Kinsbergen) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen be
hoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd
bedrag, alsmede de geschilkosten a 20.een en ander op grond
van de overweging:
dat eischeres stelt, dat zij van gedaagde te vorderen heeft een
bepaald bedrag, zijnde de door gedaagde niet betaalde filmhuur
van een aantal films, welke eischeres aan gedaagde heeft geleverd,
er daarbij op wijzende, dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaning
in gebreke is gebleven dit bedrag te voldoen en dat zelfs de door
gedaagde ter voldoening van deze vordering afgegeven cheques niet
zijn gehonoreerd;
dat eischeres nog heeft aangevoerd, dat zij omstreeks Juli/
Augustus 1934 heeft toegezegd haar vordering op gedaagde met
50 te reduceeren, op voorwaarde, dat gedaagde de resteerende
50 dan onmiddellijk zou betalen, doch dat gedaagde met deze
betaling in gebreke is gebleven, weshalve eischeres haar toezegging
heeft ingetrokken, zooals zij per aangeteekend schrijven dd. 7 Sep
tember 1934 aan gedaagde heeft medegedeeld;
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
van Geschillen heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan
de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge
legde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake een geschil van de NV. Filma te Amsterdam contra den
heer L. Kinsbergen, exploitant van het Apollo- en Edison-Theater
te Amsterdam, dat de vordering van eischeres (Filma) moet worden
toegewezen en gedaagde (Kinsbergen) mitsdien moet worden ver
oordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te
betalen het gevorderd bedrag, alsmede de geschilkosten a f 20.—
een en ander op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie van
Geschillen heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over-
5!**!?flde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake een door den heer L. Fresco, exploitant van het Centrum
Theater te 's-Gravenhage aanhangig gemaakt geschil contra de
NV. Filma, gevestigd te Amsterdam, heeft de Commissie uitspraak
gedaan, waarbij zij verklaart, dat tusschen partijen een in de uit
spraak nader omschreven overeenkomst tot stand is gekomen voor
den z.g. verhuur en huur van een aantal films.
De Commissie veroordeeld gedaagde (Filma) in de kosten van
het geschil, bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat eischer stelt, dat de vertegenwoordiger van gedaagde hem op
9 November 1934 een mondelinge offerte heeft gemaakt voor den
z.g. verhuur en huur van de in de uitsprak omschreven films op de
•daarbij vermelde condities, welke offerte eischer onmiddellijk heeft
geaccepteerd, terwijl de offerte nog door gedaagde met haar brief
van 10 November d.o.v. is bevestigd, waarna eischer nogmaals bij
schrijven dd. 12 November aan gedaagde heeft medegedeeld, dat hij
de offerte accepteerde, doch dat gedaagde weigert deze overeen
komst te erkennen, weshalve eischer de Commissie van Geschillen
verzocht heeft te bepalen, dat een overeenkomst tusschen partijen
is tot stand gekomen, gelijk in vorenbedoelde offerte is omschreven;
dat gedaagde erkennende de door eischer bedoelde offerte te heb
ben gemaakt, zij het dat eischer de mondelinge offerte h.i. niet on
middellijk heeft geaccepteerd, zich er op beroept, dat zij op 12 No
vember 1934 ter Filmbeurze eischer heeft uitgenoodigd de voren
bedoelde offerte te accepteeren, hetgeen eischer zou hebben gewei
gerd, en vervolgens haar offerte in dien zin heeft gewijzigd, dat in
plaats van het Seinpost Theater te 's-Gravenhage, het Roxy Theater
aldaar de betreffende films vóór eischer zou hebben te vertoonen,
terwijl eischer eerst nadat hij geweigerd had met de gewijzigde offerte
accoord te gaan, de oorspronkelijke offerte geaccepteerd heeft, die
echter naar de meening van gedaagde door het maken van de nieu
we offerte toen niet meer van kracht was;
dat gedaagde nadrukkelijk ontkent, dat hij ter Filmbeurze zou heb
ben geweigerd de oorspronkelijke offerte te accepteeren;
dat, wat de feiten betreft, vaststaat, dat de vertegenwoordiger
van gedaagde op 9 November 1934 in een onderhoud met eischer
een offerte heeft gedaan en dat buiten beschouwing latende, of
eischer bij dit onderhoud al of niet de aanbieding van gedaagde's
vertegenwoordiger heeft geaccepteerd, gedaagde in een schrijven dd.
10 November 1934 andermaal aan eischer dezelfde offerte gedaan
heeft, hem verzoekende zijn decisie dienaangaande zoo spoedig mo
gelijk te willen mededeelen;
dat twee dagen na de verzending van dit schrijven gedaagde, spre
kende met eischer op de Filmbeurs, getracht heeft een wijziging in
de eenmaal gedane offerte te brengen, waarmede eischer niet accoord
wenschte te gaan en bijgevolg de bij schrijven van 10 November
1934 gedane offerte haar kracht behield;
dat gedaagde niet gerechtigd was de eenmaal gemaakte offerte,
waarbij geen termijn is bepaald, waarbinnen de offerte moet worden
geaccepteerd, zonder toestemming van eischer te wijzigen, zoolang
zij niet eischer had gesommeerd haar binnen een redelijken termijn
te berichten, of deze van de offerte al dan niet gebruik zou maken;
dat daargelaten, dat eischer reeds twee dagen na de verzending
van de schriftelijke offerte door gedaagde deze offerte per brief
geaccepteerd heeft, het verlangen van gedaagde, dat eischer haar
een of hoogstens twee dagen na ontvangst der schriftelijke offerte
(waarin geen termijn was bepaald) zou mededeelen, of hij de offerte
wenschte te accepteeren, onredelijk moet worden geacht;
dat, waar gedaagde bij schrijven dd. 10 November eischer een
aanbod heeft gedaan voor het afsluiten van de in dien brief be
doelde overeenkomst en gedaagde dit aanbod schriftelijk heeft ge
accepteerd, de overeenkomst als omschreven in de uitspraak dus op
regelmatige wijze tusschen partijen moet worden geacht te zijn tot
stand gekomen.
De Tweede Kamer der Commissie van Geschillen heeft in haar
op Woensdag, 30 Januari gehouden zitting de navolgende uit
spraken gedaan:
Inzake een door de NV. Utrechtsche Maatschappij tot Exploi
tatie van Bioscooptheaters, gevestigd te Utrecht, aanhangig gemaakt
geschil contra de NV. Paramount Films te Amsterdam, dat de vor
dering van eischeres (Utrechtsche Mij.) moet worden toegewezen en
gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om tegen behoorlijk
bewijs van kwijting aan eischeres bij wijze van schadevergoeding te
betalen een bedrag van 4 X 20.— is 80.— (zijnde over de vier
weken, dat het journaal van gedaagde onrechtmatig in het Frans
Hals Theater te Haarlem is vertoond), een en ander met de bepa
ling, dat het door eischeres bij de Commissie van Geschillen gedepo
neerd bedrag, zijnde de filmhuur van de door gedaagde aan eische
res geleverde journaalfilm in de week van 11 tot 18 Januari 1935
aan eischeres onverwijld moet worden teruggegeven.
De Commissie verklaart, dat gedaagde tot 1 September 1935 niet
gerechtigd is eenige door haar in Nederland in omloop gebrachte
en/of nog te brengen journaalfilm, zoolang die film in overeenstem
ming met de bepalingen van de tusschen partijen bestaande overeen
komst, gedateerd 5 September 1933, en expireerende 1 September
1935, niet in 'het Rembrandt Theater aldaar door eischeres is ver
toond, althans door gedaagde aan eischeres voor deze vertooning is
geleverd, elders ter plaatse te (doen) vertoonen.
De Commissie veroordeelt gedaagde in de kosten van het geschil,
bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat eischeres stelt, dat er tusschen haar en gedaagde een over
eenkomst bestaat betreffende den zoogenaamden verhuur en huur
van een aantal films, bekend onder den naam „Paramount-journaal"
voor vertooning in het door eischeres geëxploiteerd Rembrandt Thea
ter te Haarlem, welke journaals haar steeds geleverd werden in zoo
genaamde ,,tweede-week-vertooning-Nederland", doch dat gedaag
de in de week van 11 tot 18 Januari 1935 aan het Frans Hals Thea
ter te Haarlem haar journaal in ,,eerste-week-vertooning-Nederland"
heeft geleverd en nadien, evenals aan eischeres in „tweede-week-
vertooning-Nederland"
dat eischeres, die zoowel de levering aan het Frans Hals Theater
van het journaal in eerste- als in tweede-week-vertooning-Nederland
beschouwt als een inbreuk op haar overeenkomst met gedaagde, op
grond hiervan van gedaagde vordert een schadevergoeding van
20.voor elke week, dat het Paramount-journaal in strijd met de
vorenbedoelde overeenkomst in Haarlem vertoond is. zulks onder
terugbetaling van het door eischeres bij de Commissie gedeponeerd
bedrag, zijnde het filmhuurbedrag, dat zij gedaagde verschuldigd was
voor de levering van het journaal in de week van 11 tot 17 Januari
1935, daarbij der Commissie verzoekende te verklaren, dat gedaagde
niet gerechtigd is tot 1 September 1935 (einddatum der overeen
komst) vertooning van het journaal te Haarlem toe te staan, voor
dat de'vertooning van dit journaal in het Rembrandt Theater heeft
plaats gevonden;