MAANDELIJKSCHE M E D EDEELINGEN.
Toepassing Art. 17 der Statuten.
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeh
in zijn vergadering van 16 December j.1. besloten ingevolge art.
17a der Statuten de straf van waarschuwing toe te passen op de
N.V. Cineac te Amsterdam, zulks op grond:
dat Cineac ter gelegenheid van de opening van haar Haagsche
theater een boekje heeft uitgegeven, bevattende o.m. een passage,
waarin het wordt voorgesteld, alsof verschillende ouders er terecht
bezwaar tegen zouden hebben hun kinderen aan het duister van
bioscooptheaters toe te vertrouwen, en waarin verder getracht
wordt op dit punt en wel zeer ten nadeele van alle Nederlandsche
bioscoopexploitaties een tegenstelling te vormen tusschen normale
bioscooptheaters en actualiteitentheaters;
dat deze mededeeling volkomen onjuist moet worden geacht,
wijl de bioscopen in Nederland, mede voor wat inrichting en ver
lichting betreft, geen enkel gevaar voor de jeugd in zich bergen;
dat de gewraakte passage in het door Cineac uitgegeven boekje
dan ook moet worden geacht afbreuk te doen aan de waardigheid
van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf en tevens, waar in
de betreffende passage moet worden gezien een poging van de
Cineac om de exploitaties van haar collega's in discrediet te bren
gen en daarvan zelf te profiteeren, strijdig te zijn met de algemeene
belangen van dat bedrijf, met de zorg waarvoor het Hoofdbestuur,
ingevolge art. 16 der Statuten, speciaal is belast;
dat dan ook art. 17 der Statuten op Cineac moet worden toe
gepast, zij het dat het Hoofdbestuur, in aanmerking nemende, dat
zulks thans voor de eerste maal geschiedt en dat aan den ver
antwoordelijken directeur van Cineac de gewraakte passage in het
door een buitenlandschen employé samengesteld boekje zou zijn
ontgaan, heeft willen volstaan met de straf van waarschuwing, in
het vertrouwen, dat Cineac in het vervolg haar programmaboekjes
en verdere reclame zoodanig zal redigeeren, dat daarin niets voor
komt, dat afbreuk zou kunnen doen aan de exploitaties van nor
male bioscopen en dus aan de waardigheid en de algemeene be
langen van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft
in zijn vergadering van Maandag, 16 December 1935 besloten
ingevolge art. 17b der Statuten aan de Handel Maatschappij Trans
formatie N.V. Fim Film, gevestigd te Amsterdam, de straf van
boete tot een bedrag van 45.op te leggen, zulks op grond:
dat de Fim Film een film geleverd heeft aan de directie van de
Aurora Bioscoop te Dongen gedurende den tijd, dat dit theater van
wege den Bond geboycot was;
dat de Fim Film heeft erkend, dat deze levering heeft plaats
gevonden, waarbij zij er zich op beroept, dat het haar niet bekend
was, dat er een boycot op de Aurora Bioscoop te Dongen rustte;
dat echter van de uitvaardiging van dezen boycot per circulaire
aan de leden-filmverhuurders mededeeling is gedaan, zoodat de Fim
Film had behooren te weten, dat de Aurora Bioscoop te Dongen
geboycot was;
dat de Fim Film dan ook inbreuk heeft gepleegd op het des
betreffend boycotbesluit en dat op grond van het bepaalde in art.
17b der Statuten aan de Fim Film een boete moet worden op
gelegd, waarvan het Hoofdbestuur het bedrag heeft bepaald, gelijk
aan de filmhuur, welke de Aurora Bioscoop te Dongen voor de
vertooning der geleverde films verschuldigd is, daarbij in aanmer
king nemende, dat thans voor de eerste maal art. 17 der Statuten
op de Fim Film moet worden toegepast.
Uitspraken Commissie van Geschillen.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar
zitting van Woensdag, 4 December 1935 de navolgende uitspraken
gedaan: Inzake het door den heer Will. Tuschinski te Amster
dam aanhangig gemaakt geschil contra de Majestic Film Maat
schappij N.V., eveneens gevestigd te Amsterdam, dat eischers vor
dering moet worden toegewezen en gedaagde (Majestic Film Mij.)
mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischer
te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, be
dragende ƒ20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde erkent het gevorderd bedrag verschuldigd te zijn,
welk bedrag zij door verschillende omstandigheden tot nu toe niet
heeft kunnen betalen;
dat de vordering, welke overigens aan de Commissie gegrond
voorkomt, dan ook moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien
moet worden veroordeeld om aan eischer te betalen het gevorderd
bedrag, alsmede in de kosten van het geschil, bedragende f 20.
Inzake het door de N.V. Eindhovensche Bioscoop Maatschappij
(Afdeeling M. H. D. Concern), gevestigd te Eindhoven, aanhangig
gemaakt geschil contra de N.V. Scala Theater, gevestigd te Rot
terdam, dat de vordering van eischeres (M.H.D.) moet worden
toegewezen en gedaagde (Scala) mitsdien moet worden veroordeeld
om aan eischeres tegen kwijting te betalen het gevorderd bedrag,
alsmede in de kosten van het geschil, bedragende f 20.zulks
op grond van de overweging:
dat eischeres stelt, dat zij gedaagde ter vertooning in de week
van 15 tot en met 21 Maart 1935 geleverd heeft de film „Op
dat gedaagde, die den indruk kreeg, dat eischer hem tegenover
Hoop van Zegen' doch dat gedaagde in gebreke is gebleven haar
een gedeelte van de daarvoor verschuldigde filmhuur te betalen,
weshalve eischeres van gedaagde betaling vordert van het restant
filmhuurbedrag.
dat gedaagde zich beroept op een met eischeres getroffen regeling,
hierop neerkomende, dat het verschuldigde filmhuurbedrag tot een
gedeelte van het gevorderd bedrag (waarvan gedaagde na het
aanhangig maken van het geschil f 200.heeft voldaan) zou
worden teruggebracht, terwijl dit gereduceerde bedrag dan vanaf
eind Augustus 1935 in gedeelten door gedaagde aan eischeres zou
worden voldaan, op grond waarvan gedaagde de vordering van
eischeres slechts ten deele erkent;
dat eischeres hiertegenover aanvoert, dat de vorenbedoelde
regeling slechts tot stand is gekomen onder het nadrukkelijk voor
behoud, dat het verminderde bedrag binnen veertien dagen zou
worden betaald, waaraan gedaagde niet heeft voldaan, waarna
eischeres per schrijven dd. 7 Augustus 1935 gedaagde heeft ge
sommeerd alsnog uiterlijk op 10 Augustus daaropvolgend bedoeld
bedrag te voldoen, welken termijn zij op verzoek van gedaagde
andermaal heeft verschoven tot 22 Augustus 1935, waarvan zij
gedaagde per aangeteekenden brief dd. 15 Augustus 1935 in kennis
heeft gesteld, zonder dat de vereischte betaling door gedaagde
geschied is, terwijl de vorenbedoelde aangeteekende brief onge
opend werd terugontvangen;
dat gedaagde, die het niet in ontvangst nemen van dien brief
toeschrijft aan afwezigheid wegens vacantie van haren directeur,
zich op het standpunt stelt, dat de regeling, volgens welke zij
met de betaling van het gereduceerd filmhuurbedrag eerst eind
Augustus 1935 zou behoeven te beginnen, mondeling is tot stand
gekomen;
dat eischeres nadrukkelijk ontkent, dat een regeling tot stand
zou zijn gekomen, anders dan onder het nadrukkelijk voorbehoud,
dat gedaagde het gereduceerd filmhuurbedrag binnen veertien dagen
zou betalen, en dan ook het volle filmhuurbedrag van gedaagde,
die immers die regeling niet is nagekomen, vordert;
dat gedaagde in gebreke is gebleven haar beroep, als zou zij
het verschuldigd bedrag niet eerder dan eind Augustus behoeven te
betalen, met bewijzen te staven;
dat overigens gedaagde niet eerder dan nadat het geschil was
aanhangig gemaakt, een aanvang met de betaling aan eischeres
heeft gemaakt, zoodat gedaagde zich evenmin heeft gehouden aan
de regeling, waarop zijzelve zich beroept;
dat, waar gedaagde niet voldaan heeft aan de betalingsregeling
als omschreven in de door eischeres aan gedaagde gezonden brie
ven dd. 7 en 15 Augustus 1935, de onder voorbehoud aan ge
daagde toegestane reductie op den filmhuurprijs daarmede moet
worden geacht te zijn vervallen;
dat derhalve de vordering van eischeres ten volle moet worden
toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om
het gevorderd bedrag aan eischeres te betalen, alsmede in de ge
schilkosten.
Inzake het door den heer L. Berenson, vroeger exploiteerende
het Asta Theater te Gorinchem en thans wonende te Heerlen,
aanhangig gemaakt geschil contra den heer F. J. de Jong, exploitant
van het Roxy Theater te Gorinchem, dat aan eischer (Berenson)
zijn vordering moet worden ontzegd met zijne veroordeeling in de
kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op grond van
de overweging:
dat eischer stelt, dat hij op verzoek van gedaagde zijn bemid
deling heeft verleend teneinde een overeenkomst tot stand te bren
gen voor den verhuur en huur van het Roxy Theater te Gorinchem
tusschen gedaagde en de eigenaresse van genoemd theater, onder
de bepaling, dat, indien deze overeenkomst tot stand zou komen,
gedaagde alsdan de door eischer ten behoeve van genoemd theater
afgesloten filmcontracten verder zou uitvoeren;
dat eischer verder stelt, dat gedaagde buiten hem om onder
handelingen heeft gevoerd met de eigenaresse van genoemd theater
en ten slotte dat theater ook rechtstreeks heeft gehuurd, waarbij
hij niet alleen eischer gedupeerd heeft door het hem onmogelijk te
maken een transactie voor den verkoop van geluidsfilmapparaten
tot stand te brengen, doch tevens weigert de door eischer afgesloten
filmcontracten over te nemen, weshalve eischer der Commissie ver
zoekt uit te spreken, dat gedaagde verplicht is de mondelinge over
eenkomst ten aanzien van het overnemen dier contracten te hono-
reeren:
dat gedaagde ontkent, dat een mondelinge overeenkomst, waarbij
hij zich zou hebben verplicht de door eischer ten behoeve van
het Roxy Theater te Gorinchem afgesloten contracten over te
nemen, tusschen partijen is tot stand gekomen;
dat gedaagde, toegevende, dat hij met eischer onderhandelingen
heeft gevoerd betreffende de overname van het Roxy Theater,
weliswaar erkent terstond een door eischer gedaan voorstel om de
geheele bioscoopzaak inclusief de filmcontracten voor een bepaald
bedrag te hebben geaccepteerd, doch tot zijn verwondering onmid
dellijk daarop van eischer te kennen heeft gekregen, dat deze slechts
vrijblijvend onderhandelingen voerde en de zaak eerst nog eens
rustig wilde overleggen, waarbij het gedaagde niet bekend was,
dat door eischer ook onderhandelingen werden gevoerd met de
eigenaresse van het theater omtrent den verkoop van geluids
filmapparaten, terwijl eischer hem den volgenden dag telefonisch
heeft medegedeeld, dat de transactie niet kon doornaan en ge
daagde zich tot de eigenaresse van het theater moest wenden;