MAANDELIJKSCHE M EDEDEELINGEN.
het bestek van het onderhavig geschil valt en dat dus de vrijwaring
moet worden afgewezen;
dat eischers vordering, waarmede gedaagde overigens geheel
accoord is gegaan, dan ook behoort te v/orden toegewezen, waar
bij de Commissie nog in aanmerking heeft genomen het bepaalde
in de tweede alinea van art. 7 van de Algemeene Voorwaarden
van Verhuur en Huur van Films en gedaagde mitsdien moet wor
den veroordeeld om tegen kwijting aan eischer te betalen het ge
vorderd bedrag alsmede in de geschilkosten.
Inzake het door de NV. Exploitatie Maatschappij Amsteloda-
num, exploiteerende het Rialto Theater te Amsterdam (hierna te
noemen partij-Rialto) op 6 Januari 1936 aanhangig gemaakt geschil
contra de NV. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam (hierna
te noemen partij-Paramount)alsmede inzake het door partij-Pa-
ramount op 20 Januari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra
partij-Rialto:
Ie dat aan partij-Rialto moet worden ontzegd haar tegen partij-
Paramount ingestelde vordering ten aanzien van de ontbinding
van alle tusschen partijen bestaande overeenkomsten en ten aan
zien van de gevorderde schadeloosstelling;
2e. dat de door partij-Paramount contra partij-Rialto ingestelde
vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van 2750.
3e. dat mitsdien partij-Rialto moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan partij-Paramount te betalen het toegewezen bedrag
ad ƒ2750.—;
4e. dat partij-Rialto moet worden veroordeeld in de arbitrage-
kosten van beide geschillen tezamen bedragende 40.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat beide partijen stellen, dat ter liquidatie van een vroeger
tusschen partijen bestaand contract inzake den zgn. verhuur en huur
van een aantal tot de productie 1933/1934 van partij-Paramount
behoorende films een nieuwe overeenkomst is tot stand gekomen,
volgens welke blijkens de schriftelijke bevestiging van partij-
Paramount aan partij-Rialto dd. 6 Augustus 1935 door laatst
genoemde partij van eerstgenoemde alsnog zouden worden afge
nomen de volgende films: Ie. „Legong" tezamen met „Vrouwtjes
aan de Lijn", 2e. „Het booze oog", 3e. „Intiem Schandaal" en
4e. „Juffertje Blauwbaard", tegen een auteursprijs van der
recettes met een totale minimum-garantie van waarvan
door partij-Rialto zijn afgenomen de films „Legong" tezamen
met „Vrouwtjes aan de Lijn", waarvoor zij het aan de andere
partij toekomend aandeel in de opbrengst, zijnde heeft
betaald, zoodat van het gegarandeerd minimum filmhuurbedrag
resteert f
dat partij-Rialto, vooropstellende, dat zij de films „Het booze
Oog" en „Intiem Schandaal" voor haar theater onbruikbaar acht,
verder stelt, dat zij op Maandag, 9 December 1935 aan partij-
Paramount verzocht heeft de film „Juffertje Blauwbaard" vanaf
13 December d.o.v. in genoemd theater te mogen vertoonen, doch
dat partij-Paramount daarop antwoordde, dat zulks onmogelijk
was en ondanks de toezegging van haar directeur om te dezer
zake op het kantoor van partij-Rialto te komen spreken, daarop
verder niet gereageerd heeft, weshalve partij-Rialto bij schrijven
dd. 16 December 1935 aan partij-Paramount dringend verzocht heeft
haar omgaand te berichten, of de film „Juffertje Blauwbaard" vanaf
27 December d.o.v. in het Rialto-Theater te Amsterdam zou kun
nen worden vertoond, waarbij partij-Rialto heeft laten uitkomen,
dat, indien haar voor deze film de gevraagde inzetdatum niet werd
toegestaan, het niet-tijdig afnemen der film niet aan haar (partij-
Rialto), doch aan partij-Paramount zou zijn te wijten en deze
laatste dus ook voor de daaruit voortvloeiende schade aanspra
kelijk zou zijn;
dat partij-Rialto overigens uit een door haar ontvangen brief van
partij-Paramount dd. 17 December 1935 waarin deze laatste zich
op het standpunt stelt, dat, waar zij partij-Rialto reeds ruimschoots
in de gelegenheid heeft gesteld de Shirley Temple-film „Juffertje
Blauwbaard" af te nemen, het inzetten van deze film op 27 De
cember 1935 in het theater van partij-Rialto, waarin tot 19 De
cember gedurende een reeks van weken een andere film met de
zelfde hoofdrolvertolkster was vertoond, zou moeten worden be
schouwd als „het moedwillig verknoeien van gunstige exploitatie
mogelijkheden", terwijl zij (partij-Paramount) op den datum van
27 December evenmin een copie van bedoelde film zou beschikbaar
hebben en dan ook slechts een der films „Het booze Oog" of
„Intiem Schandaal" op dien datum aan partij-Rialto zou kunnen
leveren concludeert, dat partij-Paramount weigerachtig is ge
noemde film te leveren en derhalve inbreuk maakt op de tusschen
partijen bestaande overeenkomst, op grond waarvan partij-Rialto
der Commissie verzoekt alle tusschen partijen bestaande overeen
komsten ontbonden te verklaren en van partij-Paramount vordert
betaling van 10.000.bij wijze van schadeloosstelling of zooveel
meer of minder als de Commissie billijk en rechtvaardig acht;
dat partij-Paramount daartegenover aanvoert, dat zij vanaf 6
Augustus 1935 regelmatig met korte tusschenpoozen aan partij-
Rialto verzocht h ft inzetdata voor de af te nemen films op
te geven en dat zij bij schrijven dd. 5 October 1935 aan partij-
Rialto heeft medegedeeld, dat bedoelde films vóór 31 December
1935 door partij-Rialto zouden moeten zijn afgenomen en in ieder
geval na dien datum niet meer aan partij-Rialto zouden worden
geleverd, waaib' zij de medewerking van partij-Rialto heeft ge
vraagd teneinde de overeenkomst uiteindelijk af te werken, daar
de theaters, die bedoelde films na partij-Rialto in Amsterdam
hadden te vertoonen, reeds reclameerden;
dat partij-Paramount verder stelt, dat vanaf 26 Juli 1935 de
succesvolle reeks voorstellingen der Shirley Temple-film „Harte-
dief" te Amsterdam was begonnen en dat partij-Rialto haar meer
dan eens heeft toegezegd de film „Juffertje Blauwbaard" te zullen
vertoonen vóór een nieuwe film met dezelfde hoofdrolspeelster
(hetgeen partij-Rialto echter ontkent), doch dat partij-Rialto deze
toezegging niet is nagekomen;
dat partij-Paramount zich op het standpunt stelt, dat het haar
goed recht was, op grond van het haar toekomend deel der te
behalen recettes, op 16 December 1935 aan partij-Rialto te wei
geren haar de film „Juffertje Blauwbaard" ter vertooning vanaf
27 December d.o.v. af te staan hetgeen bovendien reeds niet
mogelijk was, omdat de beide beschikbare copieën dezer film reeds
voor andere theaters op dien datum waren gereserveerd daar
juist toen de lange reeks van vertooningen van de Shirley Temple-
film „De kleine Kolonel" in het Rialto Theater geëindigd was,
zoodat de vertooning van de door partij-Paramount te leveren
Shirley Temple-film in hetzelfde theater zou neerkomen op het
moedwillig vernielen van elke kans op gunstige resultaten;
dat partij-Paramount, die niet bereid was en is de films „Juf
fertje Blauwbaard", „Het booze Oog", en „Intiem Schandaal" na
31 December 1935 alsnog aan partij-Rialto te leveren, op de voren-
vermelde gronden van partij-Rialto vordert haar te betalen in
totaal 7500.of zooveel minder als de Commissie recht en billijk
acht;
dat partij-Rialto nog heeft aangevoerd, dat zij wegens langdurige
prolongatie van andere films de film „Juffertje Blauwbaard" niet
eerder heeft kunnen afnemen er zich daarbij op beroepende, dat
zij op 9 December 1935 aan partij-Paramount gevraagd heeft ge
noemde film op 13 December d.o.v. te mogen inzetten, waarop
partij-Paramount niet heeft gereageerd;
dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is komen vast
te staan, dat partij-Rialto, alvorens tot het afsluiten der op 6
Augustus 1935 bevestigde overeenkomst over te gaan, de in die
overeenkomst met name genoemde films heeft gezien;
dat de vorenbedoelde overeenkomst tusschen partijen is aan
gegaan ter liquidatie van een op 31 December 1934 geëxpireerd
contract, waarop nog een bepaald bedrag door partij-Rialto ver
schuldigd was;
dat uit het vorenstaande kan worden opgemaakt, dat partij-
Paramount geenszins een onwelwillende houding heeft aangenomen
tegenover partij-Rialto, die in de gelegenheid werd gesteld om voor
een gedeelte van het in de voorafgegane overweging bedoeld be
drag vier films vanaf 6 Augustus 1935 van partij-Paramount af
te nemen;
dat verder vaststaat, dat van deze vier films tot 9 December
1935 door partij-Rialto, ondanks herhaalden aandrang van partij-
Paramount, slechts is afgenomen de film „Legong" met de daarbij
behoorende film „Vrouwtjes aan de Llijn", waarvoor aan filmhuur
is betaald
dat partij-Rialto inderdaad, gelijk door partij-Paramount is toe
gegeven, op 9 December 1935 aan de andere partij verzocht heeft
de film „Juffertje Blauwbaard" op 13 December te leveren en dat
partij-Paramount aan dat verzoek niet heeft voldaan, doch dat
partij-Rialto op 13 December de reeks vertooningen van de Shirley
Temple-film „De kleine Kolonel" weer met een week heeft ge
prolongeerd, zoodat het beroep van partij-Rialto, n.1. dat zij ver
zocht heeft om de film „Juffertje Blauwbaard" vanaf 13 December
te mogen vertoonen, niet steekhoudend moet worden geacht;
dat de Commissie ook overigens gegrond acht het standpunt
van partij-Paramount, dat zij, nadat een week tevoren een lange
reeks succesvolle vertooningen van een Shirley Temple-film in het
theater van partij-Rialto was beëindigd, op zulk een korten termijn
haar film met dezelfde actrice op 27 December niet aan partij-
Rialto wenschte af te staan;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de door partij-Rialto inge
stelde vorderingen tot ontbinding der overeenkomst en schade
loosstelling niet alleen ongegrond moeten worden geacht en dat
deze vorderingen aan partij-Rialto moeten worden ontzegd, doch
tevens, dat de vordering van partij-Paramount, in aanmerking ne
mende het bepaalde in art. 8 van de Algemeene Voorwaarden
van Verhuur en Huur van Films, gegrond moet worden geacht,
daar partij-Rialto in gebreke is gebleven vóór den expiratiedatum
der overeenkomst, zijnde 31 December 1935, (welke datum door
partij-Rialto niet bestreden is) de tot die overeenkomst behoo
rende films van partij-Paramount af te nemen, althans het bedrag
van den auteursprijs dezer films te betalen, en partij-Rialto dus
behoort te worden veroordeeld om aan partij-Paramount de door
laatstgenoemde gederfde filmhuuropbrengsten van de films „Het
booze Oog", „Intiem Schandaal" en „Juffertje Blauwbaard" te be
talen;
dat, wat deze filmhuuropbrengsten betreft, de Commissie de stel
ling van partij-Rialto, als zou deze opbrengst gelijk moeten worden
gesteld met de voor de vier films overeengekomen gezamenlijke
minimum-garantie verminderd met de opbrengst van de
film „Legong" en de daarbij behoorende film „Vrouwtjes aan de
Lijn", ten bedrage van ongegrond acht, daar als auteurs
prijs van genoemde films in de overeenkomst is bepaald
van de bij vertooning der films te bereiken recettes (met een
minimum garantie van f zoodat bij niet-vertooning dezer
films als basis voor den auteursprijs moet worden nagegaan, welke
recettes behaald kunnen worden;
dat, in aanmerking nemende, dat de filmhuuropbrengst van de
film „Legong" met de daarbij behoorende film „Vrouwtjes aan
de Lijn" f heeft bedragen, de auteursprijs van de films
„Het booze Oog" en „Intiem Schandaal", gelijk geraamd naar