MAANDELIJKSCHE M E D EDEELINGEN.
WERKZAAMHEDEN DER COMMISSIE N. Z.
De Commissie Nieuwe Zaken, welke zooals bekend,
is belast met de uitvoering van het besluit der buiten
gewone ledenvergadering van 10 Februari 1936, is na
de installatie door den Bondsvoorzitter op Donderdag
26 Maart onmiddellijk aan het werk getogen.
Tot heden hield zij in totaal vijf zittingen, waarvan
een bij ontstentenis van den voorzitter, mr. G. M.
Greup, gepresideerd werd door den vice-voorzitter,
jhr. dr. J. C. Mollerus.
Dertien aanvragen tot vestiging eener nieuwe zaak
als bedoeld sub D. van het nieuwe Leden- en Zaken-
besluit zijn tijdens deze zittingen door de onderscheidene
kamers der Commissie in behandeling genomen, waarbij
in zes gevallen afwijzend werd beschikt, terwijl in vijf
gevallen de beslissing werd aangehouden, aangezien de
Commissie het wenschelijk achtte een nader onderzoek,
gelijk in het nieuwe Leden- en Zakenbesluit is voorzien,
in te stellen.
In een geval geschiedde de afwijzende beslissing met
dien verstande, dat aan den exploitant ter plaatse te ken
nen is gegeven, dat, wanneer niet binnen drie maanden
onverwijld door hem het noodige zal zijn verricht om
tegemoet te komen aan de bezwaren van de Commissie
ten aanzien van veiligheid overeenkomstig door den
Bond te stelen eischen, het standpunt der Commissie
tegenover het vestigen van een nieuwe bioscoop ter
plaatse wijziging zal ondergaan.
De Derde Kamer der Commissie N. Z. heeft in haar
zitting van 22 April jl. besloten aan Gebrs. Westland
te Wageningen vergunning te verleenen tot het vesti
gen eener permanente, nieuw te bouwen bioscoop in de
gemeente Renswoude, nabij de gemeente Veenendaal.
De Tweede Kamer der Commissie N. Z. heeft in
haar zitting van Donderdag 14 Mei j.1. besloten aan
de heeren P. Melk en J. Klitsie te Vlaardingen vergun
ning te verleenen tot vestiging eener permanente bio
scoop in de gemeente Maassluis.
VERMAKELIJKHEIDSBELASTING.
In een dezer weken gehouden vergadering van den
gemeenteraad van Harlingen is besloten tot verhooging
der vermakelijkheidsbelasting van 15 op 20
Door Gedeputeerde Staten is aan het gemeentebe
stuur van Zandvoort verzocht de vermakelijkheidsbe
lasting in verband met de moeilijke financieele situatie
dezer gemeente, van 10 tot 20 op te voeren.
B. en W. hebben den Raad voorgesteld aan den
wensch van Gedeputeerde Staten te voldoen.
WIJZIGING NAAM- EN ADRESLIJST.
In de onlangs verschenen Naam- en Adreslijst van
den Bond dienen de volgende aanvullingen en wijzi
gingen te worden aangebracht:
Aanvullingen:
Afdeelingsraad (Pag. 7) P. van Twisk (Lid).
Filmbeurscommissie: Loet C. Barnstijn, Den Haag.
N. Bierman, Amsterdam.
André de Jong, Rotterdam.
R. Minden, Amsterdam.
P. van Twisk, Den Helder.
Wijzigingen:
Irene, Arnhem (pag. 14) vervalt.
Capitol, Kerkrade (pag. 24) vervalt.
Mabi, Maastricht, telefoon 5513.
Olympia Theater, Den Haag, J. I. Karpes.
Apollo Theater, Den Haag, correspondentieadres uit
sluitend: Spuistraat 21.
Bonnist Zn., Amsterdam, telefoon 26857.
Samson, Rotterdam, telefoon 36632.
Palace Theater, Utrecht, onder directie van I. Cohen
Barnstijn.
N.V. Remaco, Amsterdam, telefoon uitsluitend 42133
(5 lijnen).
Bornsche Bioscoop, Borne, correspondentieadres: Del-
denerstraat 150 te Hengelo (O.).
Warner Bros, Amsterdam, 37459.
TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN.
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dins
dag, 5 Mei 1936 ingevolge het bepaalde in art. 17b der
Statuten besloten de straf van boete tot een bedrag van
250.op te leggen aan den heer R. Croonenberg,
exploitant van het Scala Theater te Helmond, zulks
op grond van het navolgende:
dat de Alcazar Cinema te Helmond in de Helmondsche Courant
van Woensdag, 12 Februari 1936 een advertentie heeft geplaatst,
waarin zij o.m. aankondigde, dat in genoemd theater vanaf Vrijdag,
14 Februari d.o.v. de film „De gevaren der samenleving" zou wor
den vertoond, terwijl zij op Donderdag, 13 Februari verdere re
clame door middel van reclamedoeken en advertenties voor deze
film heeft gemaakt;
dat de heer Croonenberg op zijn affiches ter aankondiging van
de filmprogramma's, welke hij vanaf 14 Februari vertoonde o.m.
vermeld heeft: „Bedreigde Levens. Een spannende film, die u toont
de gevaren der samenleving";
dat de heer Croonenberg er zich op beroept, dat het niet in
zijn bedoeling heeft gelegen afbreuk te doen aan zijn collega,
die de film getiteld „De gevaren der samenleving" vertoonde, en
dat de gewraakte zinsnede van zijn affiches slechts aangeeft den
inhoud van de film, getiteld „Bedreigde levens"", en er zich tevens
op beroept, dat hij deze zinsnede uitsluitend in zijn affiches
heeft gebruikt en dat in de verdere reclame, welke hij voor de
film „Bedreigde levens" heeft gemaakt, zooals o.m. in de adver
tenties ter aankondiging van de vertooningen van genoemde film
vanaf 1 Maart 1936, de woorden ,de gevaren der samenleving"
in het geheel niet meer voorkomen;
dat dit beroep ongegrond moet worden geacht, daar slechts
voor bijzondere filmwerken eenige weken van te voren reclame
pleegt te worden gemaakt, zoodat het het Hoofdbestuur vreemd
voorkomt, dat de heer Croonenberg reeds vóór of op 14 Februari
reclame heeft gemaakt voor de vertooningen van deze film, die
eerst op 1 Maart een aanvang in zijn theater zouden nemen;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de heer Croonenberg door
reeds op 14 Februari de film „Bedreigde levens, de film, die u toont
de gevaren der samenleving" aan te kondigen, het publiek heeft
willen suggereeren, dat ook hij de film „Gevaren der samen
leving" zou vertoonen, waarbij hij geweten moet hebben, dat hij op
deze wijze aan de vertooningen van deze film in het theater van zijn
collega afbreuk deed, althans, dat hij daardoor bewust het publiek
op een dwaalspoor heeft willen brengen;
dat hetgeen de heer Croonenberg nog ter verontschuldiging heeft
aangevoerd, n.1. dat hij de gewraakte woorden „de gevaren der
samenleving" niet meer gebruikt heeft in de advertenties, welke hij
omstreeks 1 Maart ter aankondiging van de film „Bedreigde levens"
heeft geplaatst, juist in zijn nadeel pleit, wijl daaruit juist moet
worden opgemaakt, dat de heer Croonenberg zich het ontoelaatbare
van zijn handelwijze bewust is geweest en hij anders met het
in zijn reclame bezigen der gewraakte woorden, ook nadat de ver
tooningen der betreffende film in het theater van zijn collega be
ëindigd waren, zou zijn doorgegaan;
dat deze wijze van reclame maken door den heer Croonenberg
volkomen in strijd moet worden geacht met de waardigheid en de
algemeene belangen van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf,
met de zorg waarvoor het Hoofdbestuur ingevolgde art. 16 der
Statuten speciaal is belast;
dat immers door deze wijze van reclame maken de heer Croonen
berg niet alleen afbreuk heeft gedaan aan de exploitatie van zijn
collega ter plaatse, doch bovendien bij het publiek den indruk
heeft gewekt, dat het bioscoopbedrijf gebruik zou maken van
methoden, die de perken van wat in het zakenverkeer als toelaatbaar
behoort te worden beschouwd, verre te buiten zouden gaan, waar
mede dus ook de algemeene belangen van het bedrijf zijn aangetast;
dat het Hoofdbestuur bij de bepaling van het boetebedrag in
aanmerking heeft genomen, dat de heer Croonenberg in staat was
de draagwijdte van zijn daad volkomen te overzien, daar aan ge
noemden heer, evenals aan alle andere leden van den Bond, be
kend moet zijn, dat hij zich bij het maken van reclame uitsluitend
heeft te beperken tot het aanprijzen van hetgeen bij het publiek