MAANDELIJKSCHE MEDEDEEL! N GEN.
dat al hetgeen gedaagde aan verdere bezwaren tegen de licentie
overeenkomst heeft opgeworpen, zooals de eenzijdige vaststelling
der licentie-tarieven, de draagkracht van de Nederlandsche film
industrie, die de naar de meening van gedaagde te hooge licenties
niet zou kunnen opbrengen, den koopprijs van de Klangfilm-appara-
tuur, waarin reeds een vergoeding voor het gebruik der patenten zou
zijn verdisconteerd enz. reeds in even sterke mate gegolden heeft
ten tijde, dat gedaagde de licentie-overeenkomst van 18 November
1935 heeft opgesteld en gedaagde zelve op dat tijdstip die bezwa
ren niet van zoo groote beteekenis achtte, dat zij onoverkomelijk
waren bij het aangaan van een licentie-overeenkomst met eischeres
op den grondslag van het bewuste licentie-schema:
dat de Commissie er dan ook geen behoefte aan gevoelt deze
bezwaren nader te onderzoeken, al moet er op gewezen worden, dat
naar de meening der Commissie een opname-licentie van 0.30 per
Meter, waardoor voor een in Nederland vervaardigde speelfilm van
2500 Meter lengte 750.licentie moet worden betaald, niet geacht
kan worden, in aanmerking nemende de productiekosten van zulk
een film, een zoodanige belasting voor de Nederlandsche filmindustrie
te kunnen vormen, dat zij op de bestaansmogelijkheid dezer industrie
eenigen invloed van beteekenis zou kunnen uitoefenen;
dat de Commissie derhalve van oordeel is, dat gedaagde zich
niet kan onttrekken aan het nakomen van haar verplichtingen voort
spruitende uit de door gedaagde zelve ontworpen overeenkomst van
18 November 1935 en gedaagde mitsdien verplicht moet worden
geacht binnen een termijn, welken de Commissie gesteld heeft op
zeven dagen na den in artikel 7 van het Arbitrage Reglement van
den Bond bedoelden beroepstermijn, een door haar geteekende
licentie-overeenkomst, waarvan de inhoud gelijkluidend is met do
overeenkomst, welke gedaagde op 18 November 1933 aan eischeres
heeft gezonden, met het daarbij behoorend licentie-schema over
eenkomstig bijlage 9 van het request d.d. 9 Juli 1936 (waarbij
eischeres het geschil heeft aanhangig gemaakt) aan eischeres te doen
toekomen;
dat het in de voorafgegane overweging bedoeld contract geacht
moet worden te zijn ingegaan op 7 Maart 1935, waarbij de Com
missie is uitgegaan van het bepaalde in artikel 7 van het Klang-
filmcontract d.d. 7 Maart 1935, hetwelk gedaagde de verplichting
oplegt om gelijktijdig een licentie-overeenkomst met de Internationale
Tobis Maatschappij NV., waarvoor eischeres te dezer zake in de
plaats is getreden, aan te gaan. zoodat het niet anders dan de be
doeling van beide partijen kan zijn (geweest) de licentie-overeen
komst op 7 Maart 1935 te doen ingaan;
dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten, welke
de Commissie met het oog op den omvang van het geschil heeft
bepaald op 40.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar zit
ting van Maandag, 6 Juli 1936 de navolgende uitspraken gedaan:
inzake het door de NV. Bioscoop Onderneming Luxor Theater,
gevestigd te Nijmegen op 11 Mei 1936 aanhangig gemaakt geschil
contra de N.V. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam, dat aan
eischeres (Luxor) haar vordering moet worden ontzegd met hare
veroordeeling in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op
grond van de overweging:
dat eischeres stelt, dat zij bij contract da'. 4 April 1935 o.m.
verworven heeft de vertooningsrechten voor Nijmegen van 52
door gedaagde in zoogenaamde derde vertooning-Nederland te
leveren journaalfilms; dat eischeres echter geconstateerd heeft, dat
gedaagde deze zelfde films gelijktijdig met de vertooning in het
theater van eischeres tevens in het Olympia Theater te Nijmegen
doet vertoonen; dat eischeres zulks beschouwt als een handeling
in strijd met hetgeen in artikel 6 der Algemeene Voorwaarden van
Verhuur en Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond ten opzichte van het vertooningsrecht van films in het alge
meen is bepaald en hetgeen ook, van toepassing is op het vertoo
ningsrecht van eischeres ten aanzien van meergenoemde journaal
films; dat weliswaar in gemeld contract dd. 4 April 1935 een bij
zondere bepaling voorkomt, volgens welke het journaal „niet in
exclusiviteit wordt geleverd", maar dat eenerzijds deze bepaling
het onderdeel vormt van een uitgebreide bepaling betreffende de
continuatie der journaalovereenkomst en de niet-exclusiviteitsbepa-
ling op zoodanige wijze daarin verwerkt is, dat zij al zeer gemak
kelijk over het hoofd kan worden gezien, anderzijds gedaagde van
het recht om van het bepaalde in art. 6 der Bondsvoorwaarden af
te wijken misbruik maakt door deze afwijking in al haar contract
formulieren te laten drukken en daardoor de uitzondering tot regel
maakt, hetgeen naar de meening van eiseneres onrechtmatig is,
waarbij zij zich nog beroept op het door het Hoofdbestuur van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond ingenomen standpunt ten aan
zien van het gedrukt in contractformulieren opnemen van een slechts
bij onderlinge overeenkomst toegestane afwijking van het bepaalde
in de laatste alinea van art. 7 der Bondsvoorwaarden, n.1. dat het
gedrukt buiten werking stellen van bepalingen der Bondsvoor
waarden niet rechtsgeldig moet worden geacht; dat eischeres op
grond van het vorenstaande van gedaagde vordert haar te restituee-
ren de betaalde filmhuurbedragen der reeds sedert 6 September 1935
afgenomen journaalfilms a f 20.per film en voorts der Commissie
verzocht heeft aan gedaagde te verbieden haar journaalfilms aan
andere theaters in Nijmegen ter gelijktijdige vertooning met eischeres
te leveren en daarbij te bepalen, dat gedaagde een schadevergoeding
van 50.per week aan eischeres te betalen heeft voor iedere week,
dat gedaagde is doorgegaan met haar journaal in het Olympia
Theater te Nijmegen te doen vertoonen, sinds zij in kennis is ge
steld van de onderhavige klacht van eischeres;
dat gedaagde hiertegen aanvoert, dat het gebruikelijk is dezelfde
journaalfilms door twee of meer bioscooptheaters in dezelfde plaats
te doen vertoonen; dat zij op grond van dat gebruik in haar contract
formulieren op de wijze als in art. 2 der Bondsvoorwaarden is voor
geschreven een bijzondere bepaling heeft doen afdrukken, behelzende
dat haar journaal niet in exclusiviteit wordt geleverd; dat deze af
wijking van het bepaalde in art. 5 der Bondsvoorwaarden ten op
zichte van het vertooningsrecht rechtsgeldig is, daar dit laatste
artikel aanvangt met de woorden „Tenzij anders is overeengeko
men dat gedaagde bij het aangaan van de overeenkomst
dd. 4 April 1935 den toenmaligen directeur van eischeres, wijlen
den heer A. A. van Os, op deze bijzondere voorwaarden betreffende
de journaalfilms heeft attent gemaakt; dat gedaagde op grond
van deze bijzondere voorwaarde het recht heeft haar journaal ook
in andere Nijmeegsche bioscopen dan die van eischeres te doen
vertoonen;
dat eischeres zich op het standpunt stelt, dat tusschen haar en
gedaagde niet is overeengekomen, om ten aanzien van de journaal
films een afwijking van het bepaalde in art. 5 der Bondsvoorwaarden
in de overeenkomst van 4 April 1935 op te nemen, welk standpunt
eischeres baseert op het feit, dat in het aanvraagformulier, hetwelk
haar vroegere directeur, wijlen de heer A. A. van Os, voor het
aangaan der overeenkomst heeft geteekend, de tusschenzin, n.1. dat
het journaal niet in exclusiviteit geleverd wordt, niet voorkomt,
en alle overige bepalingen van het aanvraagformulier nauwkeurig
overeenstemmen met die van het definitieve contract, zoodat zij
van meening is, dat de heer Van Os voornoemd, toen hij het defi
nitieve contract onderteekende, niet eerst den tekst van dit contract
heeft vergeleken met dien van het aanvraagformulier, doch erop
vertrouwd heeft, dat deze teksten, zoals steeds het geval was, ge
lijkluidend waren;
dat de Commissie van oordeel is, in aanmerking nemende het
bijzondere karakter van journaalfilms dat een in een contract
formulier gedrukte bijzondere voorwaarde (mits opgenomen op de
wijze als in de tweede alinea van artikel 2 der Bondsvoorwaarden
is voorgeschreven), waarbij ten aanzien van het vertooningsrecht
van journaalfilms van art. 5 der Bondsvoorwaarden wordt afge
weken, even bindend moet worden geacht als een zoodanige op
het contract getypte of geschreven voorwaarde, althans indien bij
de onderhandelingen, welke er tusschen verhuurder en huurder vóór
het aangaan der overeenkomst gevoerd worden, deze bijzondere
voorwaarde is besproken;
dat beide partijen bij het aangaan der overeenkomst van 4 April
1935 moeten worden geacht volkomen op de hoogte te zijn geweest
van alle bepalingen van het contract;
dat eischeres, indien zij de bijzondere voorwaarde ten aanzien
van het niet in exclusiviteit leveren van het journaal over het
hoofd heeft gezien, zulks aan zichzelve te wijten heeft gehad, daar
zij dit contract, evenals elk ander contract, geheel had behooren
te lezen, alvorens het te teekenen en zoo noodig deze voorwaarde
niet had te accepteeren;
dat de Commissie er gedaagde een ernstig verwijt van maakt,
dat zij eischeres eerst een aanvraagformulier voor een contract heeft
doen onderteekenen, waarin de bijzondere voorwaarde betreffende
de journaals niet voorkomt, en daarna een definitief contract, waar
van de tekst overigens volledig met dien van het aanvraagformulier
overeenstemt, doch hetwelk deze voorwaarde, wel bevatte, te meer,
waar deze voorwaarde in het contract op zoodanige wijze in geheel
ander verband is opgenomen, dat zij maar al te gemakkelijk voor
bijgezien kan worden;
dat gedaagde er zich op beroept, dat zij toentertijd nog de be
schikking had over een kleine voorraad oude aanvraagformulieren,
waarin de nieuwe journaalvoorwaarde niet voorkwam, en dat zij
slechts deze voorraad heeft opgebruikt en dat haar nieuwe aanvraag
formulieren dezelfde bepalingen bevatten als haar contractformu
lieren;
dat het vorenstaande niet wegneemt, dat de wijze, waarop de bij
zondere voorwaarde, dat het journaal niet in exclusiviteit geleverd
wordt, is opgenomen, in het contractformulier van gedaagde, n.1.
als tusschenzin van een uitvoerige voorwaarde betreffende de ver
lenging der journaalovereenkomst, een groote mogelijkheid in zich
bergt, dat die bijzondere voorwaarde over het hoofd wordt gezien,
terwijl juist deze belangrijke voorwaarde zoodanig behoort te wor
den geredigeerd en in het contractformulier opgenomen, dat zij
gemakkelijk in het oog springt;
dat gedaagde evenwel verklaard heeft, dat zij den vroegeren
directeur van eischeres, die het contract geteekend heeft, uitdruk
kelijk op de bijzondere voorwaarde betreffende de journaals heeft
attent gemaakt en dat deze ook mondeling die voorwaarde heeft
geaccepteerd en het tegendeel niet door eischeres is bewezen;
dat dan ook het definitief contract van 4 April 1935, dat door
beide partijen is onderteekend, geacht moet worden alle bepalingen
te bevatten, welke tusschen partijen ten aanzien van den zooge-
naamden verhuur en huur der journaalfilms zijn overeengekomen;
dat gedaagde op grond van dat contract gerechtigd moet worden
geacht haar journaalfilms in zoogenaamde derde vertooning-Ne-
der'and ook in andere theaters te Nijmegen dan die van eischeres
te doen vertoonen;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eischeres
ongegrond moet worden geacht en mitsdien aan eischeres haar vor
dering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de arbitrage-
kosten.
Inzake het door de Maatschappij voor Cinegrafie NV., exploi-
teerer.de het filmtheater ,.De Uitkijk", gevestigd te Amsterdam (ver-