UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN.
11
geïntimeerde en haar cliënten bestaande verhoudingen, nim
mer op zich zou genomen hebben:
dat de Raad bovendien nog heeft overwogen, dat onder
bepaalde omstandigheden de bedoeling van een zoo integree-
rende en naar de opvatting van appellante zoo vergaande
contractsbepaling als de onderhavige, haar uitdrukking kan
vinden in den prijs, welke in het betreffende contract is vast
gesteld;
dat in het contract in kwestie een auteursprijs is vastgesteld
van fvoor Amsterdam, voor Den Haag en
voor Rotterdam, zulks bij levering van 150 shorts,
keuze uit geheele productie in tweede vertooning of eerste
vertooning, tweede keus Amsterdam, Den Haag en Rotterdam
en dat het kennende de prijsverhoudingen niet wel
denkbaar is, dat geïntimeerde tegen dezen prijs aan appellan
te een exclusiviteitsrecht zou toekennen, als door deze na
dien is omschreven, zulks ten koste van die cliënten, die een
belangrijk hoogeren prijs betalen voor dezelfde producten in
eerste vertooning, aangezien deze cliënten, indien hun met
het oog op het vermeende recht van exclusiviteit van appel
lante een daaraan beantwoordende restrictie zou worden op
gelegd, deze zeer zeker niet zouden aanvaarden;
dat ook uit het door den Raad ingestelde onderzoek niet is
gebleken, dat tijdens de onderhandelingen, welke aan het
sluiten van het onderhavige contract ten aanzien van de
consequenties der daarin opgenomen restrictie zijn vooraf
gegaan, aan appellante voor oogen heeft gestaan een tot
dan toe onbekende vorm van bioscoopexploitatie, hierin be
staande, dat gedurende een deel van den dag, aan de avond
voorstellingen voorafgaande, zgn. uurvoorstellingen worden
gegeven, waarin géén groote speelfilm, doch voornamelijk
shorts en journaals worden vertoond en zeer zeker niet een
gebeurtenis van uitzonderlijken aard, als die ter gelegenheid
waarvan het City- en het Odeon Theater tijdelijk gedurende
een gedeelte van den dag uurvoorstellingen hebben gegeven;
dat de Raad het derhalve met de Commissie van Geschil
len eens is, dat uit de in de voorafgaande overweging bedoel
de contractsbepaling geen andere bedoeling, althans van beide
partijen, kan worden afgeleid, dan aan geïntimeerde de ver
plichting op te leggen haar shorts, journaalfilms of losse actua
liteiten niet te leveren aan roncurreerende actualiteiten-thea
ters, d.w.z. aan theaters, die wat hun programma's en wijze
van exploitatie betreft, permanent, althans onafgebroken en
gedurende een bepaalde periode met de theaters van appel
lante zouden overeenstemmen;
dat de Raad ook voor het overige de overwegingen van
het vonnis der Commissie van Geschillen onderschrijft;
dat derhalve het vonnis van de Commissie van Geschillen
moet worden bevestigd met veroordeeling van appellante in
de kosten van het hooger beroep, zijnde 40.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag 11 November 1936 o.m. neg de
navolgende uitspraak gedaan:
Inzake het door de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken,
gevestigd te Eindhoven, op 13 October 1936 aanhangig ge
maakt geschil contra de N.V. Nederlandsche Theater Maat
schappij „Het Oosten", gevestigd te Rotterdam, exploitee-
rende het Ooster Theater aldaar, dat de vordering van eische-
res (Philips) moet worden toegewezen en gedaagde (Ooster)
mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres te be
talen het gevorderd bedrag met de bepaling, dat
de betaling van dit bedrag zal geschieden in wekelijksche
termijnen van gedurende de maanden November en
December 1936, Januari, Februari, Maart en April 1937 en
gedurende de maanden Mei, Juni en Juli 1937 in wekelijksche
termijnen van totdat het geheele bedrag is voldaan,
met dien verstande, dat, indien gedaagde met de betaling
van een dezer termijnen in gebreke mocht blijven, de be
talingsregeling als vervallen moet worden beschouwd en het
alsdan resteerende gedeelte der vordering in eens opvorder-
baar zal zijn.
De Commissie veroordeelt gedaagde tevens in de kosten
van het geschil bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de overweging, dat gedaagde
erkend heeft het gevorderd bedrag verschuldigd te zijn en
eischeres heeft toegestemd in de betalingsregeling, gelijk in
de uitspraak is omschreven.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar
zitting van Woensdag, 18 November 1936. de navolgende
uitspraken gedaan:
Inzake het door de N.V. Filmfabriek Profilti, gevestigd te
's-Gravenhage, op 22 October 1936 aanhangig gemaakt ge
schil contra den heer Y. Loots, exploitant van de Doele
Bioscoop te Enkhuizen, dat de vordering van eischeres (Pro
filti) moet worden toegewezen en gedaagde (Loots) mitsdien
moet worden veroordeeld om op 1 Februari 1937 aan eische
res te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de kosten
van het geschil, bedragende 20.zulks op grond van de
overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie van Geschillen heeft gebracht, terwijl de ingestelde
vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond
voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de Internationale Cinema Reclame Onder
neming NV., gevestigd te 's-Gravenhage op 7 October 1936
aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Reclamefilm-Be
drijf, gevestigd te Amsterdam, dat de vordering van eische
res (Icro) moet worden toegewezen en mitsdien gedaagde
(Reclamefilm-Bedrijf) moet worden veroordeeld om het ge
vorderd bedrag a aan eischeres te betalen en derhalve
het door gedaagde bij den Nederlandschen Bioscoop-Bond
gedeponeerd bedrag van aan eischeres moet worden
uitbetaald, een en ander met veroordeeling van gedaagde in
de kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op
grond van de overweging:
dat eischeres stelt, dat zij met ingang van 1 Januari 1935
het alleenvertooningsrecht voor projectie- en filmreclame in
het Apollo Theater te 's-Gravenhage heeft verworven en dat
gedaagde haar bij schrijven d.d. 29 Januari 1935 verzocht
heeft een bepaalde reclamefilm in genoemd theater geduren
de de week van 29 Maart tot 4 April 1935 te willen ver-
toonen; dat de heer W. Quist, eigenaar van het Bureau „Ac
tief Film" te Groningen bij schrijven d.d. 25 Maart 1935
aan de directie van het Apollo Theater te 's-Gravenhage ver
zocht heeft deze zelfde reclamefilm in hetzelfde tijdvak te
willen vertoonen, waarbij gevraagd werd, of er bezwaar
tegen zou bestaan, dat gedurende deze week door een daar
voor aan te wijzen jongedame aan de bezoekers van het
theater bons voor een gratis pakje shampoo zouden worden
uitgereikt; dat de directie van het Apollo Theater aan het
verzoek van genoemden heer Quist niet heeft voldaan, daar
zij geenerlei overeenkomst te dezer zake met den heer Quist
is aangegaan; dat de directie van het Apollo Theater echter
wel voldaan heeft aan het verzoek van eischeres, om de
betreffende reclamefilm te vertoonen, alsmede heeft toege
staan, dat de betreffende bons in haar theater werden ge
distribueerd; dat gedaagde echter het door de vertooning van
de reclamefilm aan eischeres verschuldigd bedrag afbij
den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft gedeponeerd, daar
ook de heer Quist aanspraak op betaling van dit bedrag
maakte; dat eischeres zich op het standpunt stelt, dat zij,
die het alleenvertooningsrecht voor projectie- en filmreclame
in het Apollo Theater te 's-Gravenhage heeft verworven, uit
sluitend aanspraak kan maken op het bedrag van en
derhalve de Commissie verzocht heeft gedaagde te veroor-
deelen haar dit bedrag te betalen;
dat gedaagde hiertegenover aanvoert, dat zij reeds vóór
1 Januari 1935 aan den heer Quist, die tot genoemden datum
de projectie- en filmreclame van het Apollo Theater te 's-Gra
venhage had gepacht, opdracht had gegeven tot vertooning
van de meergenoemde reclamefilm en dat de heer W. Quist