11
volge overeenkomst op Vrijdag, 8 Januari des voormiddags
in het bezit van eischers had moeten zijn, eerst den daarop-
volgenden dag in het bezit van eischers is gekomen;
dat gedaagde er niet in geslaagd is haar bewering, als zou
de vertraagde verzending der film aan een abuis der Spoor
wegen zijn te wijten, met bewijzen te staven;
dat gedaagde dan ook met de tijdige levering van deze
film tegenover eischers in gebreke is gebleven en eischers niet
gehouden zijn den voor deze film overeengekomen auteurs-
prijs te betalen en derhalve het door eischers bij het Secre
tariaat der Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders gedeponeerd be
drag van aan eischers moet worden gerestitueerd;
dat uit het vorenstaande volgt, dat oedaagde ten onrechte
een klacht bij de Filmhuurschuld-Commissie over niet-beta-
ling van filmhuur door eischers heeft ingediend, daar zij wist,
dat eischers op goede gronden weigerden de filmhuur te
betalen;
dat echter eischers er niet in geslaagd zijn aan te toonen,
dat zij van het gebeurde eenigerlei schade zouden hebben
ondervonden;
dat immers eischers in de week, aanvangende 8 Januari,
ook vertoond hebben reportages door een andere filmfabriek
van de huwelijksplechtigheden vervaardigd, zoodat er van
een teleurstelling van het publiek geen sprake kan zijn ge
weest, terwijl uit het feit, dat eischers, toen zij op Zaterdag,
9 Januari de huwelijksreportage van gedaagde ontvingen, deze
film hebben teruggestuurd en dus op vertooning er van geen
prijs stelden, slechts kan worden opgemaakt, dat deze film
voor eischers van ondergeschikt belang was;
dat dan ook de door eischers ingestelde vordering tot scha
devergoeding ongegrond moet worden geacht en deze vorde
ring aan eischers behoort te worden ontzegd;
dat het vorenstaande niet wegneemt, dat gedaagde, door
het onrechtmatig indienen van een klacht bij de Filmhuur
schuld-Commissie eischers gedwongen heeft een geschil aan
hangig te maken en gedaagde dan ook moet worden veroor
deeld om aan eischers de in verband met het verschijnen ter
zitting van de Commissie van Geschillen gemaakte kosten,
welke de Commissie op 15 heeft geraamd, te vergoeden;
dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten.
Inzake het door den heer L. H. J. Luxembourg, exploitant
van de reizende bioscoop „Bio-Onderneming Luxembourg"
te Arnhem, op 27 Februari 1937 aanhangig gemaakt geschil
contra den heer W. A. C. M. van Dijk, exploiteerende het
City Theater te Oisterwijk en wonende te Tilburg, dat
eischers (Luxembourg) vordering ten deele en wel tot een
bedrag van moet worden toegewezen en gedaagde
(Van Dijk) mitsdien moet worden veroordeeld om bij wijze
van schadevergoeding aan eischer tegen behoorlijk bewijs van
kwijting te betalen 'het toegewezen bedrag, alsmede in de
geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de
overweging:
dat eischer stelt, dat hij geruimen tijd van te voren ver
plichtingen was aangegaan voor het geven eener bioscoop
voorstelling op 24 Januari 1937 te Gilze, waarbij vertoond
zouden worden films, betrekking hebbende op de verloving
en het huwelijk van H.K.H. Prinses Juliana en Z.K.H. Prins
Bernhard; dat echter gedaagde reeds op 8 en 9 Januari films
op dezelfde plechtigheden betrekking hebbende te Gilze heeft
vertoond, althans aangekondigd heeft te vertoonen, hoewel
gedaagde niet als exploitant van een reizende bioscoop in het
ledenregister van den Bond staat ingeschreven en derhalve
niet gerechtigd was als reizende bioscoop op te treden; dat
gedaagde bovendien op 8 Januari in plaats van de huwelijks
reportage, welke niet tijdig was gearriveerd, een oude cow
boy-film heeft vertoond, terwijl de huwelijksreportage op 9
Januari werd vertoond, zonder dat het daarbij behoorend ge
luid ten gehoore werd gebracht; dat gedaagde op deze wijze
de goede verwachtingen, welke het publiek te Gilze van de
huwelijksreportage koesterde, volkomen heeft bedorven; dat
bovendien de voorstelling, welke eischer op 24 Januari te
Gilze heeft gegeven en waarbij hij de z.g. huwelijksfilms op
behoorlijke wijze ter vertooning heeft gebracht, een fiasco is
geworden; dat eischer gedaagde aansprakelijk stelt voor zijn
geleden schade en van gedaagde vordert een schadevergoe
ding van of zooveel minder als de Commissie billijk
acht;
dat gedaagde zich er op beroept, dat de vraag, of hij door.
het geven van bioscoopvoorstellingen te Gilze in strijd met
eenige reglementaire bepaling van den Bond heeft gehandeld,
niet door de Commissie van Geschillen, maar door het Hoofd
bestuur moet worden beantwoord; dat hij trouwens de voor
stellingen te Gilze in opdracht van een andere reizende bio
scoop heeft gegeven en dat de eventueele schade, welke
eischer te Gilze heeft geleden, derhalve niet op gedaagde kan
worden verhaald;
dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek geble
ken is, dat gedaagde uitsluitend als exploitant van een per
manente bioscoop te Oisterwijk in het ledenregister van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond staat ingeschreven en dat het
genoemden heer op grond van de statutaire- en reglementaire
bepalingen van den Bond slechts geoorloofd is om in zijn
bioscoop te Oisterwijk en nergens anders bioscoopvoorstel
lingen te geven;
dat gedaagde door het geven van bioscoopvoorstellingen te
Gilze en in andere plaatsen een nieuwe reizende bioscoop is
gaan exploiteeren, zonder dat hem daartoe de vereischte toe
stemming van Bondswege was verleend;
dat voorts is gebleken, dat gedaagde ten onrechte zich
er op beroept, als zou hij de voorstellingen te Gilze in op
dracht van een reizende bioscoop (waarvan gedaagde trou
wens den naam verzwegen heeft) hebben gegeven, maar dat
hij integendeel zelf voor deze voorstellingen verantwoordelijk
moet worden geacht;
dat gedaagde door het geven van bioscoopvoorstellingen
te Gilze zich aan een onrechtmatige daad heeft schuldig ge
maakt en voor alle gevolgen van deze onrechtmatige daad
aansprakelijk moet worden gesteld;
dat het de Commissie volkomen verklaarbaar voorkomt,
dat het resultaat van eischers voorstellingen te Gilze ongun
stig is beïnvloed, doordat gedaagde onrechtmatig korten tijd
daarvoor films van ongeveer denzelfden inhoud te Gilze heeft
vertoond en vooral door de wijze, waarop deze vertooningen
plaats hadden.
dat eischers vordering dan ook gegrond moet worden
geacht;
dat wat het schadebedrag betreft de Commissie, in aan
merking nemende de omstandigheden, waaronder de voor
stellingen van eischer te Gilze zijn gegeven, de schade van
eischer heeft geraamd op
dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eischer
ten deele en wel tot een bedrag van moet worden toe
gewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischer te betalen
het gevorderd bedrag ad alsmede in de geschilkosten.
Inzake het door de NV. Eerste Schotensche Bioscoop-On
derneming, gevestigd te Haarlem en exploiteerende het Frans
Hals Theater aldaar (verder te noemen partij-Frans Hals) op
2 Februari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra Tobis
Filmdistributie N.V., gevestigd te Amsterdam (verder te noe
men partij-Tobis) en inzake het door partij-Tobis op 4 Fe
bruari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra partij-Frans
Hals,
Ie. dat aan partij-Frans Hals haar contra partij-Tobis inge
stelde vordering moet worden ontzegd;
2e. dat de door partij-Tobis contra partij-Frans Hals inge
stelde vordering moet worden toegewezen en partij-Frans
Hals mitsdien moet worden veroordeeld om tegen be
hoorlijk bewijs van kwijting aan partij-Tobis te betalen
het gevorderd bedrag a
3e. dat partij-Frans Hals moet worden veroordeeld in de ge
schilkosten, in totaal bedragende
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat partij-Frans Hals in hoofdzaak stelt, dat in het begin
van de maand Juli 1936 beide partijen de tusschen hen gere
zen meeningsverschillen over de uitvoering van de op of om
streeks 28 Juni 1935 tusschen partijen gesloten overeenkomst
inzake den zgn. verhuur en huur van de films, behoorende
tot de zgn. „Tobis-productie, seizoen 1935/1936, ter beslech-