POLITIEVERORDENING
BIOSCOOPWET
EN
In het plaatsje Holwerd, liggende in de Ge
meente Westdongeradeel, heeft zich tusschen een
onzer leden en het Gemeentebestuur een kwestie
voorgedaan, welke de principieele vraag heeft op
geroepen, of de Raad eener gemeente bevoegd is
om per verordening te verbieden zonder vergun
ning van den Burgemeester een voor het publiek
toegankelijke bioscoopvoorstelling aan te kon
digen.
In Januari 1937 had n.1. de N.V. Algemeene
Bioscooponderneming te Deventer met den voor
zitter van de Oranjevereeniging te Holwerd, als
mede met den predikant van de Hervormde Kerk
aldaar afgesproken, dat op 13 Januari de film van
de huwelijksplechtigheid van het Prinselijk Paar
in die kerk publiek zou worden vertoond. De N.V.
Algemeene Bioscooponderneming zou zorgen voor
de publicatie, ook per advertentie, maar de voor
zitter van de Oranje-vereeniging zou voor de ver
vulling van alle formaliteiten zorg dragen.
Na de verschijning van de advertentie in de Dok
kumer Courant van 8 Januari, belde de voorzitter
van de plaatselijke Oranjevereeniging de bioscoop
onderneming te Deventer op om haar op zeer ont
stemde wijze te verwijten, dat zij zich niet aan de
gemaakte afspraak gehouden had, omdat door die
advertentie, speciaal door de niet-vermelding daar
in van den naam der N.V. Algemeene Bioscoop
onderneming de indruk werd gewekt, dat de ver
tooning een commercieele opzet was van de Oranje
vereeniging te Holwerd. Tijdens dit gesprek werd
de hoorn van de telefoon blijkbaar overgereikt aan
den Gemeenteveldwachter, die toen mededeelde,
dat de N.V. Algemeene Bioscooponderneming was
geverbaliseerd wegens het aankondigen van een
bioscoopvoorstelling, waarvoor zij geen officieele
vergunning van den Burgemeester had.
De voorstelling is overigens, nadat de Burge
meester aan de betreffende onderneming toestem
ming had verleend, zoowel voor de voorstelling
zelve als voor de aankondiging daarvan per nieuwe
advertentie, op 13 Januari in de Hervormde Kerk
doorgegaan, zij het zonder dat de naam van de
Oranjevereeniging te Holwerd daarbij verder is
genoemd.
Eenigen tijd later had de directeur van de N.V.
Algemeene Bioscooponderneming zich voor den
kantonrechter te Leeuwarden te verantwoorden
wegens overtreding van de plaatselijke politiever
ordening. De kantonrechter sprak den. ondernemer
echter vrij en besliste daarbij, dat het ten laste ge
legde feit niet valt onder ,,de politie" van den Bur
gemeester, bedoeld in art. 221 der Gemeentewet en
dat de Raad der Gemeente Westdongeradeel niet
bevoegd was om per verordening te verbieden zon
der vergunning van den Burgemeester een voor
liet publiek toegankelijke bioscoopvoorstelling aan
te kondigen.
Tegen deze laatste beslissing werd door den
ambtenaar van het O. M. cassatie ingesteld.
Op 26 April j.1. diende de zaak in een straf
zitting voor den Hoogen Raad der Nederlanden.
In zijn pleidooi voor den Hoo-en Raad heeft de
Bondsadvocaat, de heer Mr. Ch. J. F. Karsten, die
voor deze aangelegenheid als raadsman aan de
N.V. Algemeene Bioscooponderneming werd toe
gevoegd, erop gewezen, dat het betreffende artikel
12 van de Politieverordening der Gemeente West
dongeradeel niet in overeenstemming is met arti
kel 7 der Grondwet, waarop is beslist:
„bij arresten van den Hoogen Raad dd. 26 Mei
1902, W. 7780, 23 Juni 1902, W. 7082, 2 Juni
1903, W.B.A. 2828, dat daarmede niet in overeen
stemming is het verbod om zonder vergunning van
B. en W. aan de straat eenige aanplakking te doen
of te laten doen op eene plaats, die niet door hen
daartoe is aangewezen of bij openbare afkondiging
is bekend gemaakt, en bij arresten van den Hoogen
Raad van 5 November 1928, W. 11913, dat daar
mede niet in overeenstemming is om op den open
baren weg borden te vertoonen, voorzien van eenig
drukwerk van zekeren inhoud.
Van nog principieeler beteekenis echter is, aldus
pleiter, dat art. 12 dezer verordening, voor
zooverre zij bioscoopvoorstellingen betreft, niet bin
dend is vanwege de bepalingen in de Bioscoop
wet.
Het betrof hier een „gewone" bioscoopvoorstel
ling, zij het dat kort na 13 Januari de films van het
Prinselijk Huwelijk ingevolge art. 1. 2o. van de
Bioscoopwet door de Centrale Commissie, bedoeld
in art. 15 dier wet, zijn goedgekeurd als films, be
treffende onderwerpen van wetenschap, nijverheid,
landbouw en handel en sedert dien dus zonder een
enkele vergunning konden worden aangekondigd.
De Bioscoopwet geeft voor „gewone" bioscoop
voorstellingen, wat betreft „vergunningen", een
speciale regeling, t.w. een speciale vergunning van
B. en W. met beroep op Gedeputeerde Staten, met
daaraan verbonden speciale verplichtingen (artt.
18) en gevolgen (artt. 914), met daaraan
tevens verbonden een Rijks-filmkeuring (artt. 15
17) en een speciaal, zuiver feitelijk, toezicht van
den Burgemeester met het oog op eventueel te
duchten stoornis van de openbare orde bij de voor
stelling (art. 19).
Waar bij deze regeling de gemeentelijke be
voegdheden en verplichtingen nauwkeurig omschre
ven zijn, mogen de gemeentelijke autoriteiten niet
daarbuiten gaan en wordt dus gederogeerd zoowel
aan art. 168 (oud 135) als aan art. 221 (oud 188)
der Gemeentewet (De Bioscoopwet, toegelicht door
Prof. Dr. H. Dooyeweerd en Mr. J. Noteboom,
uitgave N. Samson 1927, pag. 51 en 96); alles wat