n.1. tusschen partijen geen verschil van meening be
staat,
dat derhalve de vordering van eischeres moet worden toe
gewezen en gedaagden mitsdien moeten worden veroordeeld
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te
betalen het gevorderd bedrag a alsmede in de geschil-
kosten.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar zitting van Maandag, 19 April 1937 inzake het door
de N.V. Figi, gevestigd te Zeist op 16 April 1937 aanhangig
gemaakt spoedgeschil contra de N.V. Filmex, gevestigd te
Amsterdam, uitspraak gedaan, waarbij de Commissie ver
klaart, dat gedaagde (Filmex) geacht moet worden verplicht
te zijn een copie van de film „Pygmalion" vanaf Vrijdag, 23
April 1937 ter beschikking van eischeres (Figi) te stellen.
De Commissie veroordeelt gedaagde in de geschilkosten,
bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat eischeres stelt, dat zij met gedaagde een overeenkomst
inzake den zoogenaamden verhuur en huur van de film „Pyg-
malion" is aangegaan, waarbij als inzetdatum van deze film
was overeengekomen 16 April 1937; dat zij daarna, hoewel
zulks voor haar met ernstige moeilijkheden gepaard ging, op
verzoek van gedaagde, die op voormelden datum geen copie
van deze film beschikbaar had, er mede genoegen heeft ge
nomen, dat haar de film op 23 April 1937 zou worden gele
verd; dat gedaagde op 8 April 1937 schriftelijk haar (eische
res) bevestigd heeft, dat haar de film „Pygmalion" op 23
April 1937 zou worden geleverd; dat desondanks gedaagde op
14 April d.o.v. aan eischeres heeft bericht, dat zij wegens
prolongatie van de film in eenige andere plaatsen op 23 April
geen copie voor eischeres beschikbaar heeft en derhalve ver
zocht heeft een anderen inzetdatum te willen vaststellen; dat
eischeres met verder uitstel van de vertooning der film geen
genoegen kan nemen, daar anders met het oog op de reeds
gemaakte indeeling van haar films en ook in verband met
aangegane verbintenissen met tooneelgezelschappen, die in
haar gebouw zullen optreden, de vertooning van de film voor
eischeres practisch onmogelijk zou worden gemaakt, althans
zoolang zou moeten worden uitgesteld, dat de vertoonings-
waarde van de film aanmerkelijk zou zijn verminderd; dat
eischeres derhalve der Commissie verzocht heeft te verkla
ren, dat gedaagde verplicht is haar de film Pygmalion" op
23 April 1937 te leveren, subsidiair voor het geval gedaagde
deze verplichting niet mocht nakomen, van gedaagde vordert
betaling van een bedrag a zijnde de auteursprijs, als
mede schadevergoeding;
dat gedaagde hiertegen aanvoert, dat zij aanvankelijk we
gens prolongatie der film in andere plaatsen geen copie ter
vertooning vanaf 23 April 1937 aan eischeres beschikbaar
kon stellen, ten aanzien waarvan zij zich beroept op over
macht; dat zij echter na overleg met een harer cliënten er in
geslaagd is een copie vrij te maken en derhalve de film op
2^ April 1937 aan eischeres zal leveren;
dat de Commissie van oordeel is, dat gedaagde op grond
van haar schriftelijke datumbevestiging dd. 8 April 1937 ver
plicht moet worden geacht een copie van de film „Pygmalion"
vanaf 23 April 1937 ter beschikking van eischeres te stellen;
dat in verband met de toezegging van eischeres, dat zij
deze verplichting ook zal nakomen, de subsidiaire vordering
van eischeres verder buiten beschouwing kan blijven;
dat gedaagde, wier beroep op overmacht door de Com
missie ongegrond wordt geacht, moet worden veroordeeld in
de geschilkosten.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haar
zitting van Maandag, 3 Mei 1937 inzake het door de N.V.
Eerste Schotensche Bioscoop Onderneming, gevestigd te
Haarlem en exploiteerende het Frans Hals Theater aldaar
(verder te noemen: partij-Frans Hals) op 11 Januari 1937
aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Paramount Films,
gevestigd te Amsterdam (verder te noemen: partij-Para-
mount), alsmede inzake het door partij-Paramount op 18
Januari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra partij-Frans
Hals, uitspraak gedaan:
lc. dat aan partij-Frans Hals haar contra partij-Paramount
ingestelde vorderingen zoowel tot betaling resp. terug
betaling van auteursprijsbedragen, als tot betaling van
schadevergoeding moeten worden ontzegd;
2c. dat de dcor partij-Paramount contra partij-Frans Hals
ingestelde vordering moet worden toegewezen en parlij-
Frans Hals mitsdien moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan partij-Paramount te betalen het gevorderd
bedrag a
3e. dat partij-Frans Hals moet worden veroordeeld in de
kosten van beide geschillen, bedragende 100.
Deze uitspraak is gegrond op de overweging:
dat partij-Frans Hals in hoofdzaak stelt, dat zij op of
omstreeks 14 Juni 1935 een overeenkomst is aangegaan inzake
den zgn. verhuur en huur van o.m. 30 hoofdfilms, behooren-
de tot de zgn. Paramount-productie 1935/1936, genoemd Lu-
bitsch-productie; dat als basis der prijsbepaling en uiteindelijk
der totstandkoming van de overeenkomst gediend hebben de
omschrijving en de nadere mededeelingen omtrent deze pro
ductie, gepubliceerd door partij-Paramount in het „Nieuw
Weekblad voor de Cinematografie" dd. 24 Mei 1935 (13de
jaargang No. 34); dat in deze publicatie verschillende films
met name zijn genoemd, waarbij is aangegeven tot welke prijs
klasse deze films behooren, zijnde respectievelijk de hors
serie-klasse, de superklasse, de A-, B- en C-klasse; dat een
der als .super" aangekondigde films, getiteld ,,De Melkboer"
als hors-serie-film door partij-Paramount is uitgebracht en
aan partij-Frans Hals is gefactureerd: dat de volgens de
productie-aankondiging in het Nieuw Weekblad tot de A-,
B- en C-klasse behoorende films (waarvan de indeeling in
deze klassen nader zou worden bekend gemaakt) getiteld
,,Going tot town" en „So red the rosé" door partij-Para
mount als .supers" zijn uitgebracht en aan partij-Frans Hals
zijn gefactureerd; dat partij-Frans Hals zich op het standpunt
stelt, dat partij-Paramount niet gerechtigd is, nu eenmaal de
indeeling der films in bepaalde prijsklassen volgens de publi
catie in het Nieuw Weekblad was vastgesteld, daarin een
zijdig wijziging te brengen, althans niet om films uit een lagere
prijsklasse naar een hoogere over te brengen; dat derhalve
partij-Paramount in gebreke is gebleven één hors-serie-film
en één super-film aan partij-Frans Hals te leveren; dat partij-
Paramount voorts niet in Nederland heeft uitgebracht, althans
niet ter beschikking van partij-Frans Hals heeft gesteld 7 in
de productie-aankondiging met name genoemde films, zijnde:
„Queen of the Jungle", „Scoendrel", ,,Renegade", „Man on
the Flying Trapeze", Licht, dat verdween", „Super Musical"
en „Waikiki Wedding":
dat partij-Frans Hals op vorengemelde gronden overeen
komstig artikel 7 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur
en Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond
betaling eischt van een bedrag van waarop in min
dering moet worden gebracht een bedrag van hetwelk
zij aan partij-Paramount verschuldigd blijft, zoodat resteert
dat partij-Frans Hals voorts aan schadevergoeding
wegens het niet leveren van een hors-serie-film en een super-
film van partij-Paramount vordert of zooveel minder
als de Commissie billijk acht;
dat partij-Paramount in hoofdzaak stelt, dat het voren-
gemeld contract, gedateerd 14 Juni 1935 op 31 December
1936 is geëxpireerd en dat partij-Frans Hals in gebreke is
gebleven 13 films, waarvan de auteursprijs bedraagt,
vóór dien datum af te nemen of te betalen, op welk bedrag
in mindering komt voor extra afgenomen korte films.
zoodat partij-Paramount van partij-Frans Hals betaling vor
dert van
dat partij-Paramount zich voor wat de grieven van partij-
Frans Hals over het brengen van wijzigingen in de aanvan
kelijke productie-aankondiging in het Nieuw Weekblad voor
de Cinematografie betreft, in hoofdzaak beroept op het voor
behoud, dat bij de productie-aankondiging is afgedrukt, lui
dende: „wijzigingen in deze productie-aankondiging voorbe
houden"; dat wat betreft de film „De Melkboer" partij-Para
mount zich op het standpunt stelt, dat zij op grond van het
vorenbedoeld voorbehoud gerechtigd was deze film van de
superklasse naar de hors-serie-klasse over te brengen om