DE TOEPASSELIJKHEID EENER
NAKEURINGSVERORDENING
De heer A. A. M. van Gorp, exploitant van het
Luxor Theater te Bergen op Zoom, ontving van
B. en W. dier gemeente een op 4 Mei gedateerde
mededeeling, blijkens welke dit College besloten
heeft de aan den heer van Gorp verleende ver
gunning als bedoeld in art. 1 van de Bioscoopwet
gedurende het tijdvak van 9 tot en met 11 Juni
1937 te schorsen.
Dit schorsingsbesluit is gegrond op het feit, dat
de heer van Gorp tijdens openbare bioscoopvoor
stellingen op 7 en 28 Maart 1937 in het Luxor
Theater meerdere persenen beneden den leeftijd
van 14 jaar heeft toegelaten, zonder dat voor
vorenvermelde vertooningen door B. en W. ont
heffing was verleend van het leeftijdsverbod.
Tevens wordt in dit besluit overwogen, dat tot
den heer van Gorp reeds herhaalde malen een
waarschuwing ingevolge art. 10 van de Bioscoop
wet is gericht.
De betreffende exploitant is tegen dit schor
singsbesluit op goede gronden, zulks ingevolge het
bepaalde in art. 13, lid 2 der Bioscoopwet, in be
roep gegaan bij Gedeputeerde Staten van Noord-
Brabant en het is begrijpelijkerwijs, dat in onzen
kring met groote belangstelling de beslissing van
dit College met betrekking tot deze principieele
aangelegenheid wordt tegemoetgezien.
De onderhavige kwestie is immers allereerst een
kwestie van principieele beteekenis, een beteeke-
nis, waaraan onzerzijds groote waarde wordt ge
hecht, omdat met de oplossing daarvan de rechts
zekerheid van het Nederlandsche film- en bio
scoopbedrijf in zekere mate staat of valt.
Men zal zich herinneren, dat de onderhavige
kwestie een langdurige voorgeschiedenis heeft,
waarop zoowel in dit orgaan als in eenige jaar
verslagen van den Bond meermalen de aandacht
is gevestigd.
Ter opheldering zij gememoreerd, dat de ge
meenteraad van Bergen op Zoom op voorstel van
B. en W. op 1 Februari 1935 besloot tot vaststel
ling van een verordening ex art. 4 der Bioscoop
wet, waardoor naast de keuring der Centrale
Commissie een gemeentelijke nakeuring mogelijk
zou kunnen worden gemaakt.
Alvorens dit besluit tot stand kwam, heeft het
Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond zoowel schriftelijk als mondeling, o.m. tijdens
een onderhoud van vertegenwoordigers van het
Hoofdbestuur met het gemeentebestuur van Ber
gen op Zoom, op krachtige wijze als zijn stand
punt te kennen gegeven, dat het vaststellen eener
verordening ex art. 4 der Bioscoopwet, niet geacht
kan worden toepasselijk te zijn op hen. aan wie
reeds een vergunning als bedoeld in art. 1 der
Bioscoopwet is uitgereikt.
Artikel 4 dezer wet bepaalt immers:
„dat bij verordening de Gemeenteraad
onder Onze goedkeuring (kan) bepalen, dat
vergunningen, als bedoeld in art. 1, slechts
met inachtneming van de in de verordening
gestelde voorwaarden zullen worden
verleen d".
Indien dus de vergunning eenmaal is ver
leend onder de gestelde voorwaarden, dan kun
nen, aldus ons standpunt, geen nieuwe (andere)
voorwaarden meer gesteld worden, waaruit volgt,
dat bij aanneming van het voorstel van B. en W.
de nakeuring van films niet voor de bestaande
vergunningen kon gelden, evenmin als de bereids
door den gemeenteraad op 27 April 1934 vastge
stelde verordening op het bezoeken van openbare
bioscoopvoorstellingen door personen beneden den
leeftijd van 14 jaar, op de bestaande houders van
bioscoopvergunningen toepasselijk kon worden
geacht.
Toen bij Koninklijk Besluit van 6 April (No. 22)
het betreffende Raadsbesluit van 1 Februari 1935
was goedgekeurd, hebben B. en W. van de ge
meente Bergen op Zoom tot de exploitanten aldaar
het schriftelijk verzoek gericht de aan- hen uitge
reikte bioscoopvergunningen ter aanvulling terug te
zenden.
Wat hier door B. en W. gevraagd werd, werd
dezerzijds in strijd met de Wet geacht en vandaar,
dat de exploitanten te Bergen op Zoom op advies
van het Hoofdbestuur aan het Gemeentebestuur
schriftelijk bericht hebben aan het tot hen gericht
verzoek om de aan hen uitgereikte bioscoopvergun
ningen ter aanvulling terug te zenden, niet te kun
nen voldoen, op grond, dat een eenmaal uitgereikte
Bioscoopvergunning niet gewijzigd kan worden.
Naar aanleiding van dit Raadsbesluit hebben de
plaatselijke exploitanten in overleg met den Ne
derlandschen Bioscoop-Bond afgesproken, dat een
principieele beslissing zou worden uitgelokt aan
gaande de toepasselijkheid van de nakeurings- en
leeftijdsgrensverordeningen op de houders der be
staande vergunningen.
Op Vrijdag, 28 Juni 1935 heeft ieder hunner
een film ingezet, welke niet door de K.F.C, was
toegelaten.
Nadrukkelijk werd daarbij overeengekomen, dat
de exploitanten, teneinde te laten uitkomen, dat
het er bij deze vertooning uitsluitend om te doen
was een principieele beslissing uit te lokken, voor
af aan den heer Commissaris van politie te Ber
gen op Zoom kennis zouden geven van hun voor
nemen ten aanzien van de vertooning eener niet
door de K. F. C. toegelaten film.