ONS BEDRIJF IN 'T TWEEDE KWARTAAL
Onderstaand volgt een overzicht van eenige
cijfers over het tweede kwartaal 1937 betreffende
bezoekersaantal en ontvangsten van de bioscopen
in de drie groote steden.
Van den Haag stonden ons alleen de opbrengst-
cijfers der vermakelijkheidsbelasting ten dienste.
De tusschen haakjes geplaatste cijfers hebben
betrekking op het tweede kwartaal 1936.
Arasterdam: aantal bezoekers 2.195.787
(2.199.362),
bruto-recettes, na aftrek vermakelijkheidsbe
lasting ƒ781.789 (ƒ853.992),
opbrengst vermakelijkheidsbelasting 156.358
(ƒ170.798).
Rotterdam: aantal bezoekers 1.115.434
(1.146.052),
bruto-recettes, na aftrek vermakelijkheidsbe
lasting ƒ413.885 (ƒ404.366),
opbrengst vermakelijkheidsbelasting 82.777
(ƒ80.873).
Den Haag: opbrengst vermakelijkheidsbelasting
ƒ95.008 (ƒ95.918).
Hoewel, oogenschijnlijk iets achteruitgegaan,
geeft het bezoekcijfer voor Amsterdam, in aanmer
king nemend, dat een der grootste bioscopen we
gens verbouwing gedurende het geheele tweede
kwartaal gesloten was, geenszins reden tot onte
vredenheid.
Wèl is dit het geval met de bruto-ontvangsten,
welke, ondanks dat in de bezoekersaantallen geen
noemenswaardig verschil valt te constateeren, met
niet minder dan ca. 72.000.verminderden.
Rekenen we de mindere ontvangst van het eerste
kwartaal erbij, (ca. ƒ45.000.dan beloopt de
achteruitgang in de recettes van de Amsterdam-
sche bioscopen gedurende het eerste halfjaar 1937
reeds een bedrag van ca. 117.000.
In Rotterdam zijn de rollen omgekeerd: daar
liep het bezoekersaantal evenals in het eerste
kwartaal iets achteruit, doch ondergingen de bru
to-recettes een op zich niet groote, maar relatief
genomen, opmerkelijke vermeerdering. Zij is
voornamelijk te danken aan de toename van den
verkoop van entreebiljetten tusschen 0.25 en
ƒ1.00. De teruggang in het bezoekersaantal loopt
parallel met den teruggang in den verkoop van
entreebiljetten beneden ƒ0.25, waaruit wellicht
mag worden geconcludeerd, dat het normale bio
scoopprogramma bezig is terrein te heroveren op
de journaalvoorstellingen.
Jammer genoeg zijn ons de bezoekersaantallen
van Den Haag nog niet bekend. Te oordeelen
naar het opbrengstcijfer van de vermakelijkheids
belasting slaat de Hofstad, ook voor wat het
tweede kwartaal betreft, geen slecht figuur, vooral
wanneer men in aanmerking neemt, dat een der
grootste bioscopen ook hier geruimen tijd wegens
verbouwing gesloten was.
Tellen we de kwartaalcijfers bij elkaar op, dan
krijgen we, voor wat het eerste halfjaar 1937 be
treft, het volgende beeld:
(de tusschen haakjes vermelde cijfers hebben
betrekking op het eerste halfjaar 1936).
Amsterdam: aantal bezoekers: 4.594.467
(4.532.722),
bruto-recettes, na aftrek van vermakelijkheids
belasting: ƒ1.695.774 (ƒ1.812.733),
opbrengst vermakelijkheidsbelasting ƒ339.145
(ƒ362.546).
Rotterdam: aantal bezoekers: 2.543.154
(2.616.801),
bruto-recettes, na aftrek vermakelijkheidsbe
lasting: ƒ907.239 (ƒ929.988),
opbrengst vermakelijkheidsbelasting 181.448
(ƒ185.998).
Den Haag: opbrengst vermakelijkheidsbelasting:
ƒ218.207 (ƒ210.536).
Dooreengenomen wist het bioscoopbezoek zich
dus te handhaven, terwijl de ontvangsten opnieuw
een niet onbelangrijke vermindering ondergingen.
Summa summarum moet worden geconstateerd,
dat de lichte opleving, waarin het economisch leven
in ons land zich gedurende het eerste halfjaar 1937
mocht verheugen, aan het bioscoopbedrijf is voor
bijgegaan; erger nog, dat de regelmatige terug
gang der ontvangstcijfers nog steeds niet tot staan
is gebracht.
DE TOEPASSELIJKHEID EENER
NAKEURINGSVERORDENING
Op 4 Mei j.1. ontving de heer A. A. M. van
Gorp, destijds exploitant van het Luxor Theater
te Bergen op Zoom, van B. en W. dier gemeente
een mededeeling, blijkens welke dit college beslo
ten had de aan den heer van Gorp verleende ver
gunning, als bedoeld in art. 1 van de Bioscoopwet
gedurende het tijdvak van 9 t/m 11 Juni 1937 te
schorsen.
Dit schorsingsbesluit was gegrond op het feit,
dat de heer Van Gorp tijdens openbare bioscoop
voorstellingen op 27 en 28 Maart 1937 in het Luxor
Theater meerdere personen beneden den leeftijd
van 14 jaar had toegelaten, zonder dat door B.
en W. voor deze vertooningen ontheffing was
verleend van het leeftijdsverbod.
De betreffende exploitant is tegen dit schor
singsbesluit ingevolge het bepaalde in art. 13, lid
2 van de Bioscoopwet in beroep gegaan bij Gede
puteerde Staten van Noord-Brabant.
Op 6 September j.1. heeft de zaak voor dit col
lege gediend, waarbij de heer A. de Hoop, Direc
teur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond als