zich in Rotterdam reeds langer had voorgedaan,
heeft zich daar ook gedurende het derde kwartaal
voortgezet. Weliswaar wordt zij teniet gedaan
door een vrij ernstigen teruggang in het bezoe
kersaantal het derde kwartaal bracht tegenover
dat van 1936 een vermindering van 142,000 of
ruim 10 doch dit laat niet weg, dat de ge
middelde recette verhoudingsgewijs regelmatig
beter wordt.
De daling van het aantal bezoekers heeft zich
ook het scherpst doen gevoelen in de prijsklassen
tot 0.10 en van 0.11 tot 0.25, terwijl in de klas
sen van ƒ0.26 tot ƒ0.50 en van ƒ0.51 tot ƒ0.75
een niet onbelangrijke stijging heeft plaats gevon
den. Het publiek schijnt zich langzamerhand om
een paar rangen te concentreeren, waarvan het ge
middelde zeer dicht bij den gemiddelden toegangs
prijs ligt. Dat de gemiddelde entreeprijs daardoor
gunstig beïnvloed wordt, behoeft wel geen betoog.
Vermelden wij slechts, dat deze gedurende het
derde kwartaal ƒ0.42 bedroeg tegen 0.38j/< in
dezelfde periode van het vorig jaar.
De Haagsche belastingcijfers geven ook voor
het derde kwartaal een accres aan ten opzichte
van het vorig jaar.
Dezen keer is het zelfs niet onbelangrijk te ach
ten. Het bedraagt n.1. tusschen de 13 en 14,%.
Hierin kan niet alleen verdisconteerd zijn de meer
dere ontvangst, mogelijkerwijze ontstaan doordat
het aantal theaters met één vermeerderd is,
Het is jammer, dat wij bij gebrek aan nadere
gegevens een en ander niet voldoende kunnen be-
oordeelen.
Ongetwijfeld mag echter worden aangenomen,
dat het aantal bezoekers aan de Haagsche biosco
pen in de afgeloopen drie kwartalen, en zeer zeker
in het laatste kwartaal ook relatief genomen
eenigszins is vooruitgegaan. Volgens betrouwbare
inlichtingen staat het zelfs vast, dat de laatste
maanden een verschuiving van bezoek aan
schouwburgen en concerten naar de bioscopen
heeft plaats gevonden.
Bij nadere beschouwing van de kwartaalcijfers
blijkt, dat voor deze drie gemeenten de maand
September de slechtste is geweest. Het seizoen is
dus dit jaar wel bijzonder ongunstig ingezet.
Slechts aan de resultaten van de vacantiemaand
is het te danken, dat het totale kwartaalbeeld het
er tenslotte nog zoo goed heeft afgebracht.
DE DRUKKENDE PERSONEELE
BELASTING
Wij hebben het indertijd betreurd, dat de Re
geering bij haar ontwerp van de wet tot wijziging
en aanvulling van de artikelen 31 duo decies en
63 der Wet op de Personeele belasting voor
voover het wijziging van den eersten grondslag
betreft er zich uitsluitend toe heeft bepaald, de
mogelijkheid te openen voor de gemeentebesturen
om de koffiehuizen etc. in min of meer belangrijke
mate te ontlasten. Reeds in de jaren '32 en '33
heeft de Bond er bij Regeering en Kamer op aan
gedrongen, dat ook de bioscopen, die thans meer
dan ooit den zwaren en onbillijken last der druk
kende personeele belasting gevoelen, in het ont
werp zouden worden opgenomen en de al-of-niet
toepassing der wijziging niet aan de gemeente
besturen zou moeten worden overgelaten, doch
gelijkheid met winkels imperatief zou worden
voorgeschreven.
Hoewel de economische omstandigheden zich
voor het film- en bioscoopbedrijf in ongunstigen
zin gewijzigd hebben is de situatie met betrekking
tot de personeele belasting dezelfde gebleven.
Naar aanleiding van de mededeeling van den
Minister van Financiën in de memorie van ant
woord, dat Zijne Excellentie van meening is, dat
de bestaande regeling, al mag deze niet volmaakt
zijn, behouden kan blijven, heeft het lid dei-
Tweede Kamer, de heer Ter Laan, tijdens de be
handeling van de begrooting van het Departement
van Financiën o.a. het volgende gezegd:
„dat 73 gemeenten voor deze inrichtingen de
belasting slechts voor een derde gedeelte bereke
nen, dat 373 gemeenten die belasting met een der
de gedeelte hebben verlaagd, waarbij Amsterdam,
Rotterdam en 's-Gravenhage, terwijl de rest van
de gemeenten het volle pond van deze inrichtin
gen vraagt. Deze regeling werkt dus zeer ongelijk
en is in het algemeen gesproken zeer onbevredi
gend. De toestand is zeer onvoldoende. Toen in
dertijd de wijziging in de personeele belasting is
tot stand gebracht, heb ik er tegen gewaarschuwd,
dat deze gevolgen met andere onvermijdelijk zou
den optreden en wij hebben deze gevolgen ook
inderdaad gekregen. Het lijkt mij goed, dat een
wettelijke regeling, waarbij deze inrichtingen bij
voorbeeld worden aangeslagen voor een derde
van de belasting, broodnoodig mag heeten. Dan
krijgt men ook in de verschilende gemeenten voor
deze inrichtingen gelijkheid van belastingdruk in
de personeele belasting. Onder deze rege-