het omgekeerde van een „loyale naleving van de
wet".
Wij vragen in dit verband:
Van wie zijn den laatsten tijd herhaaldelijk
klachten binnengekomen?"'
Waarom „mag het daarom niet meer voor
komen, dat vertooningen van niet gekeurde of niet
toegelaten films door vereenigingen in besloten
kring in bioscopen van leden van den Nederland-
schen Bioscoop-Bond worden gegeven?"
Waarom zijn ..naar het oordeel van het Hoofd
bestuur deze vertooningen in strijd met het alge
meen belang en de waardigheid van het Neder-
landsche film- en bioscoopbedrijf?"
De Nederlandsche Bioscoop-Bond is een orga
nisatie ter behartiging van de bedrijfsbelangen van
zijn leden en het maakt altijd een beetje huiverig
als een dergelijke organisatie (waarvan wij het nut
geenszins bestrijden) met onduidelijke ideëele mo
tieven en het „algemeen belang" aankomt. Wij
vragen ons dan ook af ten behoeve van welke
bedrijfsbelangen de wet in het vervolg niet loyaal
moet worden nageleefd."
Wij zouden het roerend met den heer v. d. Poel
eens kunnen zijn, indien hij niet het zwaartepunt
had weggenomen, daar waar het juist door het
Hoofdbestuur is gelegd.
Het zij het Hoofdbestuur verre den zedenmees
ter te willen uithangen!
Dat er in besloten kring films worden vertoond,
die niet ter keuring zijn aangeboden of niet zijn
toegelaten, interesseert den Bond op zichzelf ge
nomen niet. Wij kunnen er zelfs inkomen, dat der
gelijke vertooningen om artistieke redenen aan
zeer bepaalde groepen van geïnteresseerden of
deskundigen niet worden onthouden.
Het criterium wordt voor ons veeleer bepaald
door het antwoord op de vraag wat in sommige
gevallen onder een besloten voorstelling wordt
verstaan endoor het algemeen belang en de
waardigheid van het bedrijf. Om nu maar eens
heel duidelijk te zijn. Wanneer het publiek niet
kan worden bereikt via openbare vertooningen,
doordat de te vertoonen films niet zijn toegelaten,
wijl zij door de officieele keuringsinstantie in strijd
werden geacht met de goede zeden of de open
bare orde, of doordat de betreffende importeur
haar zelfs niet ter keuring heeft aangeboden, het
zij om financieel'e of zakelijke, hetzij om principieele
of politieke redenen, en de betreffende films
geregeld zoogenaamd besloten worden vertoond
via een of meer vereenigingen, dan is er in onze
oogen geen sprake meer van een besloten voor
stelling, ongeacht welke juridische waardeering
ook.
Zoodra de opzet aanwezig blijkt te zijn om zich
aan de keuring te onttrekken of de opzet om niet
toegelaten films geregeld aan een zoo uitgebreid
mogelijk publiek te vertoonen via alle mogelijke
soorten vereenigingen en instellingen, gebaseerd
op een betalingssysteem van schijn-contributies,
die in wezen niets anders zijn dan normale toe
gangsprijzen, dan kan zulks onzerzijds niet in over
eenstemming worden geacht met den geest van
de Bioscoopwet.
Iedereen moge dan vrij zijn gang gaan. Echter
is het in zulk een geval de plicht van het Hoofd
bestuur om den geest van de wet, welke nu een
maal dient te worden geëerbiedigd, recht te doen
wedervaren en ter zake aan de leden de noodige
directieven te geven.
Daarmede bedoelt men geenszins te zijn „plus
royaliste que Ie roi", maar wel: te handelen in
overeenstemming met de goede trouw, die ver-
eischt, dat de betreffende wet in dit opzicht loyaal
wordt nageleefd.
Deze goede trouw komt evenzeer in het ge
drang, waar het betreft besloten vertooningen van
door de Katholieke Film Centrale verboden C-
films in bioscopen, wier exploitanten zich vrijwillig
onder toezicht van de K.F.C, hebben gesteld. Hoe
veel moeilijkheden er in dit verband ook zijn op te
sommen, zij doen niet af aan het accoord, dat in
dertijd met aller instemming tusschen Bond en
K.F.C, gesloten is.
Naarmate de publieke beteekenis en de artis
tieke waarden van de film stijgen en naarmate het
vertrouwen van de Overheid in het vertegenwoor
digend instituut van hen, die de films brengen,
sterker wordt, wordt de verantwoordelijkheid van
de leiding van dit instituut grooter.
In dit licht en in deze verhouding gelieve de
geachte schrijver ook te willen zien: het algemeen
belang en de waardigheid van het bedrijf.
In hoeverre dit moet of kan correspondeeren
met het „algemeen" belang in meer „algemeenen"
zin, laten wij gaarne den schrijver zelf uitmaken.
Beantwoording van diens vraag, van wie den
laatsten tijd herhaaldelijk bij het Hoofdbestuur
klachten zijn binnengekomen is na vorenstaande
uiteenzetting van minder belang, weshalve wij mo
gen vertrouwen, dat ook zijn nieuwsgierigheid
minder groot zal zijn.
Mocht dit onverhoopt niet het geval zijn, dan
zouden wij, nu wij het toch over belangen nebben,
niettemin het antwoord schuldig moeten blijven
met een beroep ophet algemeen belang en de
waardigheid van het bedrijf.