Wij kunnen zoo voortgaan met aanhalen. Bijna regel voor regel geeft aanleiding tot het plaatsen van vraagteekens, van ontkenningen en weerleg gingen. Mocht men ons niet gelooven, dan zijn wij bereid verder te gaan en het geheele opstel van Ds. Gunning op den voet te volgen. Doch liefst zouden wij het hierbij laten. Het artikel van den terecht vereerden leider van ,,Pniël" heeft ons leed gedaan. Vooral om den man, die het schreef. Hoe kon hij zoo lichtvaardig oordeelen? Dat is ons letterlijk een raadsel." Zooals gezegd, loopt het commentaar van „Lichtbeeld en Cultuur" in hoofdzaak parallel met het onze, en wij kunnen dus met vorenstaande passages aan te halen volstaan. Het doet ons intusschen genoegen, dat wij zoo spoedig reeds en van zoo onverdachte zijde steun mochten ondervinden tegen een onverhoedschen aanval op ons bedrijf, een aanval overigens, waar tegen het bedrijf zelf glansrijk bestand is. TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dinsdag, 12 Juli 1938, besloten de straf van waar schuwing als bedoeld in artikel 17a der Statuten toe te passen op de N.V. Paramount Films te Am sterdam, zulks op grond van de overweging: Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dinsdag, 12 Juli 1938, besloten de straf van waar schuwing als bedoeld in artikel 17a der Statuten toe te passen op de N.V. Exploitatiemaatschappij ,,Amstelodamum" te Amsterdam, exploiteerende het Rialto Theater aldaar, zulks op grond van de overweging: dat de directeur van de N.V. Paramount Films, de heer Ch. Peereboom, in een persgesprek, gepubliceerd in het avondblad van „Het Volk" van 9 Juni 1938, waarin hij zich over verschillende organisatorische zoowel als bedrijfs- aangelegenheden in afkeurenden zin heeft uitgelaten, heeft gesuggereerd, dat een beslissing van het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, welke betrof de over neming van een bestaande studio, zou zijn beïnvloed door buitenlandsche kantoren en deze buitenlandsche kantoren de daarmede gemoeide plannen mede zouden hebben doen mis lukken, en dat de heer Peereboom zich wijders in afbre- kenden zin heeft uitgelaten over de onderneming van een mede-lid, door te verklaren, dat hij in het laboratorium dezer onderneming, hetwelk voor het afdrukken van filmcopieën niet zou zijn ingericht, gedurende een jaar onbevredigend zou hebben gewerkt; dat de heer Peereboom ten stelligste ontkend heeft, dat hij in dit interview zou "hebben verklaard „ik weet, dat buitenlandsche kantoren o.a. het plan van den heer Sluizer om hier Nederlandsche films te gaan produceeren, mede hebben doen mislukken", en er zich op beroepen heeft, dat ook overigens de gewraakte mededeelingen in dit interview onjuist zijn weergegeven en hij den journalist, wien hij dit onderhoud indertijd heeft toegestaan, heeft verzocht hem de kopij ter inzage te geven alvorens tot publicatie zou werden overgegaan, doch dat desondanks het interview zonder meer is gepubliceerd, waarop hij onmiddellijk aan de redactie van bedoeld dagblad telefonisch om rectificatie van de verschillende onjuistheden heeft verzocht; dat, indien het juist is, dat de heer Peereboom den inhoud van de publicatie niet kan onderschrijven, deze, gezien het gevaar, dat in dergelijke publicaties kan zijn gelegen en het voor den Bond en zelfs voor een bepaald lid denigree- rend karakter van de verschillende daarin gedane mede deelingen, zooals in dergelijke gevallen te doen gebruikelijk is, onmiddellijk na de publicatie per aangeteekenden brief of per exploit bij het betreffende dagblad had behooren te protesteeren en dit had moeten sommeeren de bestreden uitlatingen terug te nemen; dat, nu de heer Peereboom zulks nagelaten heeft, en der halve den indruk heeft gewekt, als zou hij met deze publi catie accoord gaan, althans niet heeft aangetoond, dat de inhoud daarvan niet van hem afkomstig is, moet worden aangenomen, dat de betreffende mededeelingen in hoofdzaak wel van hem afkomstig zijn; dat het Hoofdbestuur, hetwelk statutair speciaal belast is met de zorg voor de algemeene belangen en de waardigheid van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf en voor den goeden naam van den Bond, een zoodanig optreden niet mag tolereeren en in casu de handelingen van den heer Peereboom onverantwoordelijk acht en schadelijk voor het welzijn van den goeden naam van de organisatie, alsmede strijdig met de waardigheid van het bedrijf; dat zulks te meer klemt, aangezien de heer Peereboom erkend heeft te hebben verklaard, dat hij een jaar onbe vredigend zou hebben gewerkt met een laboratorium, dat niet voor het afdrukken van filmcopieën zou zijn ingericht, door welke verklaring zich de betreffende onderneming terecht geschaad kan gevoelen in haar goeden naam; dat het Hoofdbestuur derhalve besloten heeft de NV. Paramount Films voor deze handelwijze, welke in strijd meet worden geacht met de waardigheid en den goeden naam van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, alsmede met het belang van een bepaald lid, de straf van waarschuwing op te leggen, in het vertrouwen, dat deze waarschuwing in de toekomst ter harte zal worden genomen. dat de directeur der N.V. Exploitatiemaatschappij „Am- stelodamum". de heer A. P. du Mée in een persgesprek, gepubliceerd in het avondblad van „Het Volk" van 10 Juni 1938, waarin hij zich over verschillende organisatorische zoo wel als bedrijfsaangelegenheden in afkeurenden zin heeft uitgelaten, waarbij hij zelfs gesuggereerd heeft, dat als gevolg van tegengestelde belangen in den Nederlandschen Bioscoop- Bond een eenzijdige, onjuiste beslissing door het Hoofdbestuur zou zijn genomen met betrekking tot de overneming van een bepaalde studie, waardoor zekere plannen tot voortzetting van een Nederlandsche filmproductie zouden zijn mislukt, en dat hij zich wijders in het bijzondej gekeerd heeft tegen een groep leden van den Bond door het lanceeren van eenige grieven, hierop neerkomende, dat deze groep de in Nederland gemaakte winst voor 80 onbelast naar het buitenland brengt, terwijl Nederlandsche zakenlieden van hun winsten zware belasting moeten betalen, alsook door te beweren, dat de onlangs getroffen regeling van een uitbreiding van de dividend- en tantièmebelasting jaren te laat zou zijn ge komen, en deze regeling bovendien eenzijdig zou zijn, aan gezien zij berust op een accoord van belanghebbenden, en ten slotte door zich tegenover deze groep zelfs in beleedi- genden zin uit te laten en haar als „roovers" te kwalificecreu; dat de heer Du Mée zich verweerd heeft met de verklaring, dat in het bewuste interview het docr hem gesprokene op onjuiste wijze is weergegeven en hij den journalist, wien hij dit interview heeft toegestaan, indertijd nadrukkelijk te ken nen heeft gegeven, dat deze niets mocht publiceeren, alvo rens hem de kopij ter inzage was gegeven en hij zich mel den inhoud daarvan accoord had verklaard, aan welk ver zoek deze journalist hem had toegezegd te zullen voldoen, doch dat desniettemin het bewuste gesprek geruimen tijd later in het avondblad van ..Het Vclk" is afgedrukt, zonder dat hem de kopij tevoren ter lezing was gegeven; dat de heer Du Mée ontkend heeft de verschillende uit-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 9