haar productie aan een anderen exploitant te Veendam kon verhuren, zonder eerst nader met eischeres in overleg te treden; dat gedaagde ook niet een bindende offerte voor haar productie aan eischeres heeft gedaan, waarover eischeres zich nog had uit te spreken en er slechts door eischeres een bod was gedaan, dat reeds door gedaagde van de hand was gewezen; dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde ten aanzien van het verhuren van haar productie op geen enkele wijze aan eischeres was gebonden en dat zij derhalve gerechtigd moet worden geacht haar productie aan een anderen bioscoop exploitant te Veendam af te staan; dat de vordering van eischeres derhalve ongegrond meet worden geacht en haar vordering mitsdien aan eischeres moet werden ontzegd met hare veroordeeling in de geschilkosten, bedragende 20. dat echter de Commissie haar afkeuring er over moet uit spreken, dat de vertegenwoordiger van gedaagde, zonder daartoe instructie van gedaagde te hebben ontvangen, een aanbieding aan eischeres heeft gedaan, alsmede dat ge daagde verzuimd heeft, vóórdat zij met den anderen bio scoopexploitant te Veendam contracteerde, aan eischeres te berichten, dat zij de onderhandelingen definitief als geëindigd beschouwde. Inzake het door den heer H. Gianotten, wonende te Tilburg en aldaar handelende onder den naam Drukkerij H. Gianot ten, op 11 April 1938 aanhangig gemaakt geschil contra den heer W. A. C. M. van Dijk, eveneens wonende te Tilburg en exploiteerende de City Bioscoop te Oisterwijk, 1. dat eischers (Gianottens) vordering tot betaling van slechts gedeeltelijk en wel tot een bedrag van meet worden toegewezen; 2. dat eischers vordering tot terugbetaling van proces kosten a geheel moet worden toegewezen; 3. dat gedaagde (Van Dijk) mitsdien moet worden veroor deeld om tegen kwijting aan eischer te betalen de toegewezen bedragen van en alsmede in de geschilkosten, bedragende 40. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat hij in den loop der jaren 1934 en 1935 aan de City Bioscoop te Oisterwijk drukwerk voor een bedrag van aan biljetten en pro gramma's en voor een bedrag van aan extra drukwerk, in totaal heeft geleverd; dat daarop in mindering kunnen worden gebracht diverse betalingen tot een totaal bedrag van zoodat nog verschuldigd isfdat deze drukwerken besteld waren door en geleverd aan den heer J. H. J. Adriaanse, mede-exploitant van de City Bio scoop te Oisterwijk en eischer van genoemden heer op min nelijke wijze geen betaling kon verkrijgen; dat eischer zich daarop om betaling gewend heeft tot gedaagde, die in het ledenregister van den Nederlandschen Bioscoop-Bond als ex ploitant van de City JBioscoop stond ingeschreven; dat de heer Van Dijk echter beweerde, dat niet hij, doch de heer Adriaanse de drukwerken had besteld en dat derhalve de heer Adriaanse het gevorderd bedrag zou hebben té betalen; dat eischer daarop den heer Adriaanse voornoemd heeft laten dagvaarden en dat het Kantongerecht te Tilburg op 27 December 1935 genoemden heer bij verstek tot betaling van de verschuldigde alsmede tot voldoening der kosten heeft veroordeeld; dat de heer Adriaanse van dit vonnis in beroep is gekomen bij de Arrondissementsrechtbank te Breda; dat gedaagde als getuige in deze procedure heeft verklaard, dat hij niet begreep, dat de heer Adriaanse in deze voor betaling van het door eischer gevorderd bedrag is aangesproken, daar eischer ingevolge gedaagdes opdracht en voor gedaagdes rekening de biljetten en programma's en het overig drukwerk geleverd heeft en dat overigens het ge vorderd bedrag niet overeenstemde met hetgeen gedaagde aan eischer vermeende schuldig te zijn; dat dientengevolge de Rechtbank het vonnis van het Kantongerecht heeft ver nietigd en eischer heeft veroordeeld in de kosten; dat eischer, van meening zijnde, dat gedaagde hem, toen hij om betaling vroeg, opzettelijk en met de wetenschap, dat hij het gevor derd bedrag schuldig was, naar een ander heeft verwezen, van gedaagde terugbetaling vordert van de door zijn toe doen onnoodig gemaakte proces- en advocatenkosten, bedra gende alsmede betaling van het voor het geleverd drukwerk nog verschuldigd bedrag van of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij blijkens de hem door eischer verstrekte kwitanties aan eischer betaald heeft in totaal welk bedrag ver hoogd moet worden met een betaling van waarvoor gedaagde geen kwitantie heeft ontvangen, maar welke be taling in de eigen specificatie van eischer voorkomt, alsmede met zijnde een voor de „advertentie Visser" betaald bedrag, dat eveneens in eischers eigen specificatie is ver meld en hetwelk afgetrokken dient te worden van het ver schuldigde bedrag; dat gedaagde overigens ontkent, dat hij eischer voor de betaling van het verschuldigd bedrag ver wezen zou hebben naar den heer Adriaanse voornoemd; dat eischer zich op het standpunt stelt, dat in zijn speci ficatie van het nog verschuldigde bedrag de betalingen op andere wijze zijn gegroepeerd dan volgens de kwitanties, welke gedaagde heeft geproduceerd en dat derhalve het ge vorderd bedrag niet verminderd behoort te worden met en welke betalingen niet door gedaagde zijn voldaan; dat een dezer kwitanties d.d. 25 April 1934 ten bedrage van betrekking heeft op geleverd drukwerk voor gedaagdes bioscoopexploitatie te Zierikzee en dus niet ter zake dienende is; dat de door eischer geproduceerde stukken, betrekking heb bende op zijn leveranties aan gedaagde en daarop gedane betalingen, ondanks het feit. dat de Commissie eischer in de gelegenheid heeft gesteld zijn bewijsmateriaal aan te vullen, aan duidelijkheid zooveel te wenschen overlaten, dat de Commissie zich slechts kan baseeren op de specificatie, voorkomende in de op 4 October 1935 aan den heer J. H. J. Adriaanse uitgebrachte dagvaarding, waarin is vermeld, dat eischer voor geleverde drukwerken te vorderen heeft in totaal een bedrag van waarop echter in mindering kan valideeren een bedrag van gespecificeerd als volgt: ontvangen voor advertenties contant advertentie Visser volgens gedaagde (d.i. Adriaanse) per kas betaald bij Van Dijk (d.i. gedaagde) gehaald nog betaald en gereduceerd welke specificatie overeenstemt met de factuur d.d. 8 Mei 1935, gezonden aan de City Bioscoop te Oisterwijk; dat gedaagde aan de Commissie heeft overgelegd door eischer geteekende kwitanties respectievelijk d.d. 8 Novem ber 1934 a 27 November 1934 a 10 Januari 1935 a 28 Januari 1935 a 14 Februari 1935 a 10 Mei 1935 a uit welke kwitanties blijkt, dat zij betrekking hebben op leveranties voor de City Bio scoop te Oisterwijk, alsmede een kwitantie d.d. 25 April 1935 a waaruit dat niet blijkt; dat eischer weliswaar heeft betwist, dat deze kwitantie betrekking zou hebben op leveranties voor Oisterwijk, maar dat hij daarvoor geen enkel bewijs heeft bijgebracht, zoodat aangenomen moet worden de juistheid van de bewering van gedaagde, dat deze kwitantie wel betrekking heeft op een leverantie voor Oisterwijk; dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde geacht moet worden blijkens zijn kwitanties aan eischer te hebben be taald dat uit eischers eigen specificatie kan worden opgemaakt, dat behalve de betaling van waarvoor gedaagde een kwitantie d.d. 10 Mei 1935 heeft geproduceerd, gedaagde nog eens een betaling ad aan eischer heeft gedaan, zoodat het door gedaagde betaalde met moet worden vermeerderd, zijnde in totaal dat niet steekhoudend moet worden geacht de bewering van gedaagde, dat het verschuldigd bedrag ook nog vermin derd zou moeten worden met de in eischers specificatie voor komende post „advertentie Visser daar uit het door

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 8