ZONDERLINGE DEPARTEMENTALE
VOORTVARENDHEID
In het nieuwe gemeentehuis van een onzer in
dustriesteden prijkt de trap, welke naar de ver
trekken van Burgemeester en Wethouders voert,
met en evenzeer van oorspronkelijkheid als hu-
moristischen zin getuigend ornament.
Het is een caricaturale verbeelding in brons van
den geest die somwijlen door de secretarieën waart
als de schuts van ambtelijken sleur, ambtelijke
starheid en ambtelijke willekeur: ,,St. Bureau-
cratius".
Een geestige zet van den architect of van een
der leden van het gemeentebestuur? Of een speel-
sche inval van den artist, die met de verfraaiing
van het interieur was belast?
Wij weten het niet. Maar iederen morgen zijn
Burgemeester en Wethouders genoodzaakt als
eerste op hun ambtelijken weg te ontmoeten dit
unieke miniatuur-standbeeld, bedoeld als een kos
telijke farce op de spreekwoordelijke ambtelijke
gebreken
Het verluidt intusschen dit zij ter geruststel
ling opgemerkt dat het betreffend gemeente
bestuur een van de meest voortvarende in den
lande is
Deze bijzonderheid komt ons onwillekeurig voor
den geest, nu de lange, lange weg, welke het De
partement van Justitie de gewijzigde Statuten van
den Bioscoop-Bond doet gaan, het geduld van
ieder in ons bedrijf meer dan noodig is, op de proef
stelt.
Het lijkt bijna ongelooflijk, maar méér dan een
jaar wacht het Hoofdbestuur thans op de Ko
ninklijke Goedkeuring van de Statuten, welke, ge
lijk men zich herinneren zal, bij besluit van de
Buitengewone Ledenvergadering van 2 Augustus
1937 werden gewijzigd.
Op 27 Augustus d.a.v. werd van dit besluit op
de gebruikelijke wijze aan de Koningin kennis ge
geven en Hoogstderzelve onder overlegging van
de vereischte stukken, verzocht, op de 'gewijzigde
statuten de nadere Koninklijke Goedkeuring te
verleenen.
Na het gebruikelijk onderzoek, waarmede ruim
vier maanden waren gemoeid, ontvingen wij op
12 Januari 1938 van het Departement van Justitie
het verzoek eenige redactioneele wijzigingen aan
te brengen, wijzigingen, welke overigens van on
dergeschikte beteekenis waren.
Aan dit verzoek werd door het Hoofdbestuur
met spoed voldaan, op 29 Januari reeds werden
de gevraagde wijzigingen aan den Minister toege
zonden, waarbij dezerzijds gevraagd werd de Ko
ninklijke Goedkeuring thans zooveel mogelijk te
willen bespoedigen.
Normaliter mocht, temeer nu geen principieele
bezwaren waren gemaakt, verwacht worden, dat
de Koninklijke Bewilliging thans ook onverwijld
zou afkomen.
In deze verwachting werden wij echter be
schaamd. Maanden verliepen, zonder dat taal of
teeken van het Departement vernomen werd, tot
we ten slotte moesten hooren, dat iemand, die ge
acht moet worden bij het bedrijf nagenoeg geen
belangen te hebben, een bezoek had gebracht aan
het Departement, ten einde daar mondeling eenige
bezwaren kenbaar te maken.
Deze persoon werd rustig in de gelegenheid ge
steld zijn bezwaren schriftelijk in te dienen, het
geen hij deed drie maanden nadat hij op het Depar
tement was geweest. Eerst eind Mei verwaardigde
men zich het Hoofdbestuur van de ingekomen be
zwaren kennis te geven.
Daarop trad de bekende procedure bij overleg
ging van Statuten opnieuw in werking, waarbij
dezerzijds aan den Hoofdcommissaris van Politie
te Amsterdam een uitvoerig verweer tegen de
overigens geheel ongegronde en ook onzuivere
bezwaren van den betreffenden opponent werd inr
gediend en waarbij wij onze verwondering erover
hebben uitgesproken, dat door den persoon in
kwestie werd geopponeerd, zonder dat deze op
de Buitengewone Ledenvergadering van den
Bond, waar de Statutenwijziging werd behandeld,
aanwezig was geweest, of anderszins aan het
Hoofdbestuur of aan de Ledenvergadering van zijn
bezwaren had doen blijken.
Tevens werd onder de aandacht van de autori
teiten gebracht, dat de opponent in kwestie reeds
geruimen tijd niet?, meer de in artikel 6 der Statuten
bedoelde bedrijven uitoefende, weshalve hij binnen
afzienbaren tijd van het lidmaatschap van den
Bond wegens verlies van de vereischten voor het
lidmaatschap, vervallen zou worden verklaard.
Het mocht toch op zijn minst vreemd worden ge
acht, dat iemand, die practisch bij het film- en
bioscoopbedrijf geen belang meer heeft, dergelijke
bezwaren bij het Departement van Justitie indien
de en daardoor bereikte, dat de richtige function-
neering van het apparaat van den Bond werd be
lemmerd.
Bovendien werd met nadruk onder de aandacht
van de autoriteiten gebracht, dat de instelling van
den Ledenraad, waartegen zich in hoofdzaak
vorenvermeld bezwaar richtte, voor den Bond van
eminent belang was, omdat daardoor het nood
zakelijk evenwicht tusschen de bedrijfsgroepen,
welke in den Bond vereenigd zijn, wordt besten
digd en de rechtszekerheid van iedere groep afzon
derlijk daarentegen wordt gewaarborgd.
Opnieuw werd gewezen op de noodzakelijkheid
eener spoedige verleening van de Koninklijke Be
williging van de Statutenwijziging.
Dat was op 28 Juni 1938.
Den geheelen zomer hebben wij daarop van het
Departement niets gehoord, tot het Hoofdbestuur,
dat men zijn ongeduld moeilijk kwalijk kan nemen,