bekende film in Dokkum in de Septemberdagen heeft plaats gevonden, toen er iets bijzonders in Nederland gebeurde, toen het volk uitermate ge voelig was. Het verbod van den burgemeester van Dokkum van de film ,,de weg terug" en soortge lijke films, is gewraakt; dat verbod ging inder daad te ver. Ik heb echter niet. gelet op het feit, dat dit verbod op ergerlijke wijze in Dokkum is uitgebuit voor anti-militairistische propaganda, ge let op de ambtsberichten en gelet op de mededee- lingen, den moed om den burgemeester eenig ver wijt te maken, dat hij de feitelijke omstandigheden ab onjuist gezien heeft of te zwaar gewaardeerd." Door dit antwoord heeft de Minister de vaag heid, waarmede hij in de Memorie van Antwoord reeds van repliek had gediend op in het Voorloo- pig Verslag geleverde critiek, allerminst wegge nomen. Het liefst zou het ons geweest zijn, dat Zijne Excellentie in de Kamer met feiten voor den dag gekomen was, welke duidelijk aantoonden, dat in derdaad verstoring van de openbare orde, en wel verstoring in feitelijken zin te vreezen was ge weest, zoodat de betreffende Burgemeesters terecht hadden ingegrepen. Van feiten echter geen spoor. Wel gaf de Minister ook in de Kamer toe, dat het verbod van den Burgemeester van Dokkum te ver ging, doch hij verbond er thans de restrictie aan, dat hij, nu dit verbod op ergerlijke wijze in Dokkum was uitgebuit voor anti-militairistische propaganda, niet den moed had om den Burge meester eenig verwijt te maken, dat hij de feitelijke omstandigheden als onjuist gezien had, of te zwaar had gewaardeerd. Dit valt te betreuren. Immers, ook al moge de actie, waartoe het verbod van den Burgemeester aanleiding heeft gegeven, zijn af te keuren, in aan merking dient te worden genomen, dat er, vóór de Burgemeester ingreep, van een dergelijke actie geen sprake was. De houding van den Burgemeester staat geheel op zichzelf en het gaat niet aan deze te vergoelij ken door te verwijzen naar feiten, die achteraf, dit is eerst later, zijn gebeurd en bovendien niet uit de film, doch veeleer uit het optreden van den Burgemeester voortspruiten. Zijne Excellentie duide ons niet euvel, dat ons het tolereeren van een optreden van Burgemees ters, dat lijnrecht in strijd is met de Bioscoopwet, een gevoel van onbehaaglijkheid geeft. Vooral waar, gelijk den Minister bekend is, van de zijde van den Bond nauwlettend wordt ge waakt, dat het film- en bioscoopbedrijf de Bio scoopwet stiptelijk naleeft, had verwacht mogen worden, dat de rechtszekerheid, welke het bedrijf in deze Wet gegeven is, door den Bewindsman op meer overtuigende wijze in bescherming was ge nomen. UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN 10 De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag 16 November 1938 de navolgende uit spraken gewezen: Inzake het door den heer R. A. van Mcurik, eigenaar van het filmverhuurkantoor Melior Films, gevestigd te 's-Gra- venhage, op 28 September 1938 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Filma, gevestigd te Amsterdam: Ie. dat eischers vordering inzake de uitbetaling van de hem toekomende provisie a en vergoeding voor gemaakte reclamekosten a is in totaal f moet worden toegewezen, met dien verstande, dat dit bedrag moet worden verrekend met het nog door eischer aan gedaagde af te dragen bedrag van voor ontvangen filmhuur: 2e. dat eischers ingestelde vordering inzake betaling van de eventueel door derden te vorderen schadevergoe dingen niet ontvankelijk moet worden verklaard: 3e. dat eischers vordering tot schadevergoeding ten deelc en wel tot een bedrag van f moet worden toege wezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeel cm het toegewezen bedrag tegen kwijting aan eischer te betalen, waarop echter in mindering moet worden gebracht het sub 1 vermeld bedrag a zoodat resteert te betalen 4e. dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschil- kosten, bedragende 25. Deze uitspraak is gegrond cp de volgende overweging: dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat hij op 9 Fe bruari 1938 met gedaagde een overeenkomst is aangegaan, waarbij hem voor den tijd van zes maanden zes met name ge noemde films tegen de in de overeenkomst bepaalde vergoe dingen werden afgestaan; dat het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bicscoop-Bond hem op 23 Februari 1938 heeft gelast de exploitatie van bedoelde films onmiddellijk stop te zetten, daar gedaagde niet gerechtigd was de voren bedoelde overeenkomst met eischer af te sluiten; dat genoemd Hoofdbestuur vervolgens op de N.V. Kinotechniek voorheen firma P. R. van Duinen, gevestigd te Amsterdam, waarvan evenals van gedaagde de heeren P. R. van Duinen en N. R. Besseling directeuren zijn, artikel 17b der Statuten heeft toegepast, wegens het in exploitatie geven van de zes films aan eischer; dat in dezelfde beslissing van het Hoofd bestuur aan eischer verboden werd de films te cxploiteeren; dat eischer ten gevolge van de onrechtmatige daad van gedaagde schade lijdt; dat hij derhalve van gedaagde vor dert: ten eerste betaling van de hem toekomende provisie op de reeds met betrekking tot deze films afgesloten con tracten a en tevens van de door hem gemaakte kosten voor reclame en drukwerk a is tezamen ten tweede vergoeding van de schade, die voor eischer zou ontstaan wegens het niet uitvoeren van de reeds met derden afgesloten contracten, ten derde een schadevergoeding wegens winstderving a of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd. dat het bedrag van f waaruit de eerste vordering van eischer bestaat, verrekend behoort te worden met een be drag van hetwelk eischer aan filmhuur op de reeds afgesloten contracten heeft ontvangen en hetwelk aan ge daagde toekomt, zij het, dat gedaagde de pest van f bestrijdt, aangezien zij ingevolge de overeenkomst uitsluitend de kosten van een op haar verzoek door eischer geplaatste advertentie ad circa f voor haar rekening wenscht te nemen; dat gedaagde voorts erkend heeft, dat zij uit den aard der zaak aansprakelijk is voor de schadevergoedingen, welke derden wegens het niet uitvoeren der op de 6 films afgesloten contracten eventueel van eischer zullen recla meeren; dat wat de gevorderde schadevergoeding van f wegens winstderving betreft, gedaagde zich op het stand punt stelt, dat het verbod van het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond tot het doen cxploiteeren door eischer van de zes bewuste films, overmacht oplevert,

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 12