14
dellijk nieuwe advertenties te plaatsen, hetgeen partij-Ufa
echter niet gedaan heeft;
dat mitsdien aan beide partijen haar respectieve vorderin
gen moeten worden ontzegd met hare veroordeeling elk in de
kosten van het door haar aanhangig gemaakte geschil, be
dragende voor elk der geschillen 25.
De Commissie van Geschillen (Speciale Kamer) heeft in
haar cp 17 November 1938 gehouden zitting inzake het door
de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van het City Theater
te 's-Gravenhage, exploiteerende het City Theater, het Flora
Theater en het Odeon Theater aldaar, op 9 September 1938
aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Loet C. Barn-
stijns Standaard Films, eveneens gevestigd te 's-Gravenhage,
uitspraak gedaan, dat de vordering van eischeres (City) ten
deele en wel tot een bedrag van moet worden toe
gewezen en gedaagde (Barnstijn) mitsdien moet worden ver
oordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het toe
gewezen bedrag a alsmede in de geschilkosten, be
dragende 50.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat op of om
streeks 28 Juli 1938 tusschen partijen een overeenkomst is
aangegaan inzake den z.g. verhuur en huur van de Nationale
Film „Veertig Jaren" voor vertooning in het door eischeres
geëxploiteerd Odeon Theater te 's-Gravenhage, in aansluiting
aan de vertooningen van het eveneens door eischeres ge
ëxploiteerde City Theater en gelijktijdig met prolongatie van
de vertooningen van die film in het Apollo Theater en z.g.
tweede-week-vertooningen van deze film in den Princesse-
Schouwburg en het Seinpost Theater, alle te 's-Gravenhage:
dat terzelfder tijd door eischeres met gedaagde een overeen
komst is aangegaan voor de vertooning van genoemde film
teerste week Nederland) gedurende een week in het City
Theater, gelijktijdig met het Apollo-, Metropole-, Passage-
en Studio Theater; dat aan het tot stand komen van deze
contracten voorafging een collectieve bespreking tusschen
de directies van het Apollo-, Metropole-, Passage- en Studio
Theater en eischeres met gedaagde, waarbij door gedaagde
onvoorwaardelijk als eisch werd gesteld, dat zij, die de ver
tooningen van de Nationale Film zouden willen prolongeeren,
zich vooraf tot deze prolongatie moesten verplichten en dat
zij in dat geval behalve de filmhuur ook de kosten van de
copie zouden moeten vergoeden; dat alleen de directie van
het Apollo Theater bereid gevonden werd deze clausule te
aanvaarden: dat weliswaar in het contract ten aanzien van
het Odeon Theater is bepaald, dat de vertooningen van de
Nationale Film in dit theater gelijktijdig zouden plaats vin
den met de prolongatie van genoemde film in het Apollo
Theater en de z.g. tweede-week-vertooning in den Princesse
Schouwburg en het Seinpost Theater, maar dat voor wat de
tweede-week-vertooningen betreft, tusschen den Princesse
Schouwburg en het Seinpost Theater eenerzijds en gedaagde
anderzijds nimmer een overeenkomst is tot stand gekomen;
dat echter de vertooningen van de Nationale Film niet in
het Apollo Theater, doch in het Metropole Palace zijn ge
prolongeerd, waardoor inbreuk is gemaakt op het contract
tusschen eischeres en gedaagde, waarin immers is bepaald,
dat in de tweede week de Nationale Film te 's-Gravenhage
uitsluitend zal worden vertoond, behalve in het Odeon Thea
ter, in het Apollo Theater, den Princesse Schouwburg en
het Seinpost Theater; dat de directie van het Apollo Thea
ter met toestemming van gedaagde haar prolongatierechten
tegen een aanzienlijke afkoopsom aan de directie van het
Metropole Palace heeft afgestaan; dat gezien het feit, dat de
concurrentie van het Metropole Palace voor het Odeon
Theater van grootere beteekenis is dan die van het kleinere
Apollo Theater, eischeres door deze contractbreuk van ge
daagde schade lijdt, welke zij raamt op dat zij der
halve van eischeres betaling vordert van een bedrag van
fof zooveel minder als de Commissie billijk acht;
dat gedaagde heeft erkend, dat zij toestemming heeft ver
leend voor het overdragen aan de directie van het Metropole
Palace van de prolongatierechten, welke aan de directie van
het Apollo Theater toekwamen; dat zij echter vooraf getracht
heeft zich telefonisch met de directeuren van eischeres in
verbinding te stellen, hetgeen haar niet gelukt is; dat ge
daagde ervan overtuigd is, dat, indien zij wel verbinding
met een of beide directeuren van eischeres had kunnen krij
gen, het haar ongetwijfeld mogelijk zou zijn geweest te dezer
zake een regeling te treffen; dat gedaagde voorts erkent,
dat de vertooning van de Nationale Film gedurende een
tweede week in het Metropole Palace te 's-Gravenhage in
strijd is met het tusschen partijen aangegaan contract d.d.
28 Juli 1938 betreffende het Odeon Theater; dat gedaagde
echter betwist, dat eischeres door het gebeurde schade heeft
geleden, waarbij gedaagde zich op het standpunt stelt, dat
behalve in het Odeon Theater de film ingevolge contract in
de tweede week tegelijkertijd vertoond had mogen worden
in het Apollo Theater, den Princesse Schouwburg en het
Seinpost Theater, voor welke drie theaters slechts één theater
in de plaats is gekomen, zijnde de Metropole Palace;
dat vaststaat, dat gedaagde gelijk deze heeft erkend in
strijd heeft gehandeld met het tusschen partijen aangegaan
contract d.d. 28 Juli 1938 door toe te staan, dat de ver
tooningen van de Nationale Film „Veertig Jaren" in het
Metropole Palace te 's-Gravenhage werden geprolongeerd;
dat dan ook slechts behoeft te worden nagegaan, of en
zoo ja, welke schade eischeres door dezen inbreuk op het
contract heeft geleden;
dat het niet voer betwisting vatbaar is, dat het aantal
bezoekers, dat het Metropole Palace kan verwerken, wegens
zijn grootere capaciteit aanzienlijk grooter is dan dat van
het Apollo Theater, waaruit volgt, dat het Metropole Palace
ook een beduidend grooter aantal personen, die de Nationale
Film wilden zien, tot zich heeft getrokken dan het Apollo
Theater had kunnen doen en derhalve een kleiner aantal van
deze personen voor het Odeon Theater overbleef;
dat het uiteraard ondoenlijk is om met wiskundige zeker
heid vast te stellen, welke recettes het Odeon Theater met
de Nationale Film zou hebben gemaakt, indien in plaats
van het Metropole Palace het Apollo Theater deze film
in de tweede week zou hebben vertoond, waarbij tevens in
aanmerking moet worden genomen, dat het standpunt van
gedaagde, als zou de tweede-week-vertooning in het Metro
pole Palace in de plaats zijn gekomen van tweede-week-ver
tooning in het Apollo Theater, den Princesse Schouwburg
en het Seinpost Theater gezamenlijk, onhoudbaar moet wer
den geacht, daar vaststaat, dat geenerlei overeenkomst tus
schen gedaagde en de directies van den Princesse Schouw
burg en het Seinpost Theater met betrekking tot de Nationale
Film was tot stand gekomen;
dat door de tweede-week-vertooning van het Apoilc-
Theater te wijzigen in een tweede-week-vertooning van het
Metropole Palace aan eischeres bepaalde winstmogelijkheden
bij de exploitatie van de Nationale Film in haar Odeon
Theater zijn ontnomen, welke winstmogelijkheden vrijwel
gelijk moet werden geacht met het verschil aan winstmoge
lijkheden bij de vertooning van genoemde film tusschen die
van het Apollo Theater en die van het Metropole Palace;
dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is ge
bleken, dat door de directie van het Metropole Palace aan
de directie van het Apollo Theater betaald is een bedrag
van voor de overdracht der prolongatierechten:
dat, daargelaten de vraag, of door de overdracht van
de prolongatierechten niet in strijd is gehandeld met het
in artikel 2 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en
Huur van Films opgenomen verbod van onderverhuur, hierin
gezien moet worden een waardeering van het verschil in
winstmogelijkheden tusschen deze beide theaters, welke als
basis voor de berekening van het schadebedrag moet worden
aangenomen, waarbij uitgegaan wordt van de stelling, dat
al hetgeen gedaagde, althans de directie van het Apollo
Theater door de met toestemming van gedaagde gepleegde
inbreuk op de aan eischeres contractueel toekomende rechten
aan voordeel heeft genoten, beschouwd moet worden als aan
eischeres ten onrechte ontnomen voordeel;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de schade, welke
eischeres heeft geleden, geraamd moet worden op
en haar vordering tot een bedrag van moet worden
toegewezen;
dat mitsdien gedaagde moet worden veroordeeld om tegen