men, dat cultureele publiciteitsfilms, welker ver
vaardiging soms groote bedragen had gekost, niet
aan haar doel beantwoordden, doordat de meeste
bioscooptheaters weigerden een dergelijke film te
vertoonen, zooals b.v. met de Avro-film en de
K.L.M.-film het geval is geweest. Het was immers
een zonderlinge figuur, dat bioscopen voor deze
films huur moesten betalen, in stede van er een
vergoeding voor te ontvangen. Bovendien zat aan
de regeling het onschatbare voordeel vast, dat dank
zij een verstandige regeling van het roulement een
zoo uitgebreid mogelijke vertooning gegarandeerd
wordt.
Uit het vorenstaande blijkt wel, dat het film
en bioscoopbedrijf voor de cultureele kanten meer
over heeft dan woorden, woorden en nog eens
woorden; het weet de daad bij het woord te voe
gen en zoo noodig financieele offers te brengen,
offers, die helaas van welke zijde ook buiten het
bedrijf in ons land tot heden zijn uitgebleven, alle
platonische liefdesverkaringen van een bepaald
soort recensenten ten spijt.
Dank zij deze regeling waren er dus magnifieke
kansen voor de Spoorwegfilm en zouden de kos
ten, die anders zeker 50 tot 60 mille hadden be
dragen, hetgeen niets bijzonders is, wanneer men
in aanmerking neemt de bedragen, welke noodig
zijn, om b.v. een reclame-campagne in de pers of
op de emplacementen der Spoorwegen te orga-
niseeren, tot het minieme bedrag van circa 8
mille gereduceerd. De film zou in 150 bioscoop
theaters, verspreid over 100 gemeenten, kunnen
worden vertoond, gedurende een roulement van
ca. 8 weken.
Niettemin hebben de Spoorwegen gemeend van
hun oorspronkelijk plan te moeten afzien en zijn
ze overgegaan tot het vervaardigen van een smal-
film. Dat daardoor voor een van onze leden-film-
fabrikanten althans een werkgelegenheid bleef
behouden, kon ons niet anders dan verheugen.
Vast staat in ieder geval, dat de Spoorwegen
de oorspronkelijke opdracht niet om principieele
redenen hebben ingetrokken.
De vraag, welke redenen de Spoorwegen dan
wel tot dit besluit hebben genoopt, kan dunkt ons
hier verder buiten beschouwing blijven. Gelukkig
zijn er in ons land ondernemingen, die zich het
geven van dergelijke opdrachten wèl kunnen ver
oorloven. Men denke b.v. aan de schitterende
order van de P.T.T. Deze prachtig geslaagde
reclamefilm, welke in ons land is vervaardigd, is
helaas niet in Amsterdam vertoond kunnen wor
den, omdat er moeilijkheden aangaande de kos-
tenverdeeling gerezen schijnen te zijn tusschen de
P.T.T. en het Amsterdamsche Gemeentelijk Tele
foonbedrijf.
Dat de vertooning van dit knappe werkstuk
daardoor aan de Amsterdamsche bevolking is ont
houden, heeft typisch genoeg geen aanleiding tot
critiek gegeven van de zijde van hen, die met de
beoefening daarvan hun brood plegen te verdie
nen.
En geen wonder! Zooiets behoeft den heeren
critici immers niet te initeresseeiien. Wat gaan
hun de vertooningsmogelijkheden en de vertoo-
ningsrisico's van een film aan. Dat is een zaak
van het bedrijf. Terecht, maar hadden zij ook ten
aanzien van de Spoorwegfilm zulk een verstan
dige onthouding in acht genomen, dan zouden zij
niet, zooals thans, op verkeerd spoor zijn geloo-
pen, op gevaar af van te dérailleeren.
Tot welke gevaarlijke complicaties het kan lei
den, wanneer de stationskruiers zich met de wis-
selwacht bemoeien, moge b.v. blijken uit een paar
artikeltjes van zekeren ,,C. B." in de „Maasbode",
dien „Het Volk" zich gehaast heeft gezelschap te
houden.
Wanneer deze meneer C. B. zijn licht eens had
opgestoken te bevoegder plaatse, zou hij b.v. ge
weten hebben, dat de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, om tot zijn „zonderlinge" uitspraak te ko
men, niet speciaal een commissie in het leven had
geroepen, waarin o.m. de heer C. S. Roem, Vice-
Voorzi'tter van iden Bond en directeur van de
Filmfabriek Profilti, zitting had. Want bedoelde
commissie is een permanente commissie, onder
presidium van den Bondsvoorzitter, den heer D.
Hamburger. De heer C. S. Roem heeft daarin
geen zitting.
Tevens zou hij dan geweten hebben, dat, zooals
hem uit het bovenstaande moge zijn gebleken, deze
commissie geenszins tot doel heeft om alles wat
op documentair filmgebied gemaakt wordt, tot
reclame te verklaren „met de bekende gevolgen
van dien".
Het is inderdaad juist, dat de bekende K.L.M.-
Schiphol-film buiten de activiteit van deze com
missie is gevallen. Wij kunnen den heer C. B. ver
zekeren, dat, indien de commissie toen wèl had
bestaan, de exploitatie van deze film niet zulk
een schadepost was geworden.
Voorts zou hij geweten hebben, zooals hem al
weer uit het bovenstaande moge zijn duidelijk ge
worden, dat de Spoorwegen niet om principieele
redenen van hun opdracht hebben afgezien, zooals
hij het zoo graag wil doen voorkomen. En wat
zijn conclusie betreft, n.l„ dat de Bond voor bui-
tenlandsche films bepaalde egards zou hebben, die